hoeken. Naar de basis toe is de verdikking geringer (fig 15 PI. Y). Het epithelium is nagenoeg overal intact, echter laag en zonder trilhaar. Het stroma bestaat uit groote polyedrische cellen (tot 30 (u), die tegen elkander liggen met ronde lichtgekleurde 1 of 2 cellichaampjes bevattende kernen. Sommige cellen hebben 2 kernen; in het protoplasma dier cellen is eene fijne teckening zichtbaar. Tusschen deze groote cellen in liggen enkele kleine ronde bindweefselkernen (fig. 14 PI. IY Bd. h.), wier aantal naar de basis toeneemt en die in het midden der basis eene dikke massa vormen, veel gelijkend op eene sterke kleincellige infiltratie. De tegen de muscularis gelegen mucosa heeft dezelfde tint, zij is ook verdikt. De deciduacellen zijn niet zoo groot als inde plooien. Bovendien is er eene sterke vermeerdering der kleine bindweefselkernen, De spierwand is weinig verdikt (3 mM.); weinig bindweefsel. De bloedvaten zijn verdikt, de lymphspleten verbreed. Door den geheelen wand is eene matige lencocyten infiltratie. Inde subserosa bevonden zich groote velden van als decidua beschreven cellen (fig. 8 PI. II): gezwollen en geprolifereerde bindweefselcellen, die in nestjes bij elkander liggen. Geval VII. Wand sterk verdikt door toename van het bindweefsel en door oedeem. De vaten zijn bijzonder talrijk en sterk gevuld, met verdikte wanden. De plooien zijn verbreed. Groote met endothelium bekleede lymphvaten kan men ver in het stroma vervolgen. Yele celkernen zijn groot en rond, andere spoelvormig; sommige cellen zijn duidelijk gezwollen; nergens degeneratieve verschijnselen. In het jonge oedemateuse bindweefsel van de longitudinale spierlaag vindt men dezelfde groote kernen en gezwollen cellichamen met sterke infiltratie. De toppen van sommige plooien zijn innig vergroeid. Inden wand bevindt zich een 1,39 mM. lange divertikel, die abdominaalwaarts met een breeden mond in het lumen uitloopt. Geval VIII. ïubawand sterk verdikt, op de versche doorsnede spekachtig. De plooien zijn onderling bijna alle vergroeid, waardoor grootere of kleinere arcaden gevormd worden (fig. 16 PI .V). Daardoor verkrijgt het geheel het aspect, alsof de muscularis bedekt is door eene dikke onregelmatige mucosa met groote klierbuizen inde diepte. Waar die vergroeiing over groote uitgestrektheden heeft plaats gehad, ziet men in het stroma nog epitheelresten. Op de vrije oppervlakte en inde pseudoklierbuizen is het epithelium overal intact, 13—15 tu hoog (fig. 12 PI. IV). Het stroma der vergroeide plooien wordt voor een groot deel gevormd door groote ronde of ovale soms langwerpige bindweefselkernen (6—14 (u) (fig. 12 PI. IVp). De bindweefselcellen zijn meestal niet

198