tuba dan de meeste kans voor de ontwikkeling vaneen ei zal bieden, wanneer het oedemateus is, rijk aan bloedvaten en zijn weefselelementen gezwollen zijn. Die toestanden, welke eene dergelijke zwelling der stromacellen en vermeerderden bloedrijkdom doen ontstaan, waardoor het geheele slijmvlies donzig en vochtrijk wordt, bereiden het ei een vruchtbaren bodem; zij zouden alzoo de oorzaak der tubairzwang er schap kunnen zijn. Welke veranderingen van de tubamucosa, afhankelijk van de ontsteking, vonden wij in onze gevallen? Inde vier lichter aangetaste tubae vonden wijde plooien matig verbreed, vele kernen der stromacellen groot, ovaal of rond geworden, terwijl de lymph vaten verbreed en het capillairnet sterker ontwikkeld was. Inde vier sterker aangedane tubae waren de veranderingen sterker uitgesproken ; het sterkst wel in geval YIII. Fig. 1G PI. Y geeft eene dwarse doorsnede van die tuba bij zwakke vergrooting. Zij vertoont het typische beeld der salpingitis follicularis. Door de onderlinge, zeer uitgebreide vergroeiing der plooien gelijkt het alsof de muscularis bedekt is door eene dikke, onregelmatige rnucosa, waarin een groot aantal klieren zijn binnen gedrongen. In fig. 12 PI. IV zien wij een plekje bij sterke vergrooting. De histologische bouw van het weefsel is geheel veranderd, het heeft alle gelijkenis met een normaal tuba slijmvlies verloren , zooals eene vergelijking met fig. 13 PI. IY leert. Het stroma is opgevuld met groote kernen, de celliohameu zijn moeilijk zichtbaar, hare begrenzing is flauw. De kernen hebben eene duidelijke teekening, zij zijn goed gekleurd ; de cellen zijn gezond en levenskrachtig. Gapillairen en kleine vaatjes kronkelen zich tusschen de cellen door. Het epitheliurn der pseudoklieren is cubisch, met trilhaar bezet. De voedingstoestand is uitstekend , nergens is een spoor van degeneratie te ontdekken. Leucocyten-infiltratie ontbreekt. Onder invloed van de ontsteking heeft dus het slijmvlies zijn oorspronkelijk karakter geheel verloren. Uit het gewone plooienstroma is een weefsel ontstaan, dat doet denken aan het slijmvlies van den uterus. Dit veranderde slijmvlies is ontegeuzeggelijk een veel gunstiger bodem voor het ei dan een weefsel als in fig. 13 PI. IV. Insereert een ei op een dergelijke rnucosa, dan zijnde voorwaarden voor zijne ontwikkeling ongetwijfeld veel beter dan bij insertie op eene normale rnucosa. Yergel. ook fig. 17 PI. V. De veranderingen inde andere zeven tubae waren niet zoo frappant, maarde toename der groote stromacellen was overal, ofschoon in verschillende mate, duidelijk. Met die toename is de zwelling van het slijmvlies en de hyperaemie evenredig. Uit mijn onderzoek meen ik te mogen besluiten, dat dooreen

202