Ik kom nu tot eenige andere verschijnselen waarin ik eveneens een bewijs zie voor de juistheid van mijn standpunt. Dohrn heeft in 1888 een verhandeling gepubliceerd waarin hij mededeelt dat bij de vrouw de Wolff’sche buizen een weinig boven het hymen inde vagina uitmonden '), een waarneming die in 1889 door van Ackeren bevestigd is2). Door Pelix enßühler wordt de juistheid dezer waarnemingen betwijfeld, doch alleen op grond dat zij in strijd komen met de algemeen gehuldigde theorie omtrent het ontstaan der vagina. Want volgens deze moeten met de Muller’- sohe ook de Wolff’sche buizen op den Muller’sohen heuvel eindigen en dan zou dus het eind der Wolff’sche gangen in ’t niveau van het hymen moeten liggen en niet hooger op inde vagina. Ik heb daarentegen niet de minste reden om a.an de juistheid der waarnemingen te twijfelen, en wanneer men zich maar met mij op het standpunt plaatst dat het eind der Muller’sche en dus ook der Wolff’sche buizen, niet ligt in ’t niveau van het hymen doch hooger op, dan zie ik juist in dit uitmonden der Wolff’sche gangen inden vagina bij den mensch, een bewijs te meer voor de juistheid mijner zienswijze, en dan geeft de plaats waar de resten dier buizen inde vagina uitmonden, de grens aan tusschen pars mullerica en pars adjuncta vaginae. Het hymen vertoont nu en dan eene afwijking, die moeilijk in overeenstemming te brengen schijnt met de ontstaanswijze die hiervoor voor deze membraan is aangewezen. Ik heb hier het oog op het zoogenaamde hymen imperforatum. Deze afwijking wordt meestal aangevoerd als een bewijs dat het hymen uit den Muller’schen heuvel ontstaan is. Zulk een hymen toch zou ontstaan wanneer de perforatie van die verhevenheid niet tot stand kwam. Het is echter wel opmerkelijk, dat in zulke gevallen de verdere ontwikkeling van de vagina regelmatig verloopen is, er bestaat geen vernauwing der schede in het onderste gedeelte, wat men toch zou kunnen verwachten, in ’t bijzonder in die gevallen waarin het hymen niet alleen uit twee epitheelbladen opgebouwd is, doch wanneer daartusschen zich nog een bindweefsellaag ontwikkeld heeft. Dit bindweefsel moet dan ontstaan zijn uit het mesenchym dat zich tusschen de einden der Mulle rsche gangen en het dak van den sinus uro-genitalis bevond. Maar volgens de waarneming van Nagel is de afsluiting van den Mullerschen heuvel uitsluitend epitheliaal. Ik ben nu ten opzichte van het zoogenaamde hymen imperforatum tot geheel andere opvatting gekomen. Het komt mij voor, dat de *) Dohrn. Ueber die Gartner’schen Kanalebeim Weibe. Aroh. f. Gynak. Bnd. 21.1883, 2) van Ac kef en (F.), Beitrage ?.ur Entwicklungsgesohichte der weiblichemSexualorganen des Menschen. Zeitscb. f. wissensch. Zool. Bnd. 48, 1889.

317