enkele bruine vlekken, op één plaats is het platgedrukte ovarium te zien, dat inden wand der cyste overgaat. Microscopisch ziet men in het gereseceerde stuk der rechter tuba tuberkels en kleincellige infiltraten , zoodat de diagnose moet luiden : ovariaalcyste -j- dubbelzijdige hydrosalpinx van tuberculose afhankelijk. Bij microscopisch onderzoek der groote cyste wordt het volgende waargenomen: De wand bestaat voor het grootste gedeelte uiteen breede strook bindweefsel, dat zeer weinig kernen bevat. De fibrillen zijn met sterke vergroeiing niet afzonderlijk te zien, maar zijn tot breedere en smallere bundels vereenigd, of beter gezegd, in elkaar gevloeid, daar men geen spoor van grenzen tusschen de afzonderlijke fibrillen ziet. Deze samengesmolten fibrillenbundels loopen sterk gekronkeld, hoofdzakelijk evenwijdig aan de oppervlakte der cyste. Door de sterk roode kleuring en de bovengenoemde structuur blijken ze hyaline gedegenereerd te zijn. Te midden van dit bindweefsel ziet men grootere en kleinere eilanden van minder sterk rood gekleurd weefsel liggen. Bij sterke vergrooting blijken deze te bestaan uiteen mazig bindweefsel, waartusschen geelgekleurde massa’s te zien zijn, welke nog enkele kernen bevatten; celgrenzen echter kan men niet waarnemen. Soms zou men inde verzoeking komen deze eilanden voor doorgesneden spierbundels te houden, op andere plaatsen echter blijkt uit de structuur duidelijk, dat het restanten van luteinecellen zijn. Deze weefsellaag bevat vele grootere en kleinere bloedvaten. Yan den cysteïnhoud wordt deze bindweefsellaag gescheiden door epitheelcellen, welke den geheelen binnenwand der cyste bekleeden. Hoewel deze epitheellaag grootendeels uiteen enkele rij cellen bestaat, ziet men op sommige plaatsen duidelijk twee of drie rijen cellen boven elkander geplaatst, waarvan de meest naar de cysteholte gelegene lichter gekleurd zijn en hier en daar bijna los in de hglte liggen. De cellen zijn meestal cubisch van vorm, enkele hebben een meer platte gedaante, en bezitten een ronde, zich donker kleurende kern. Met de kleurstof van vonGieson en haeraateïne kleurt het protoplasma zich donkerrood. Dit epitheelbekleedsel vormt op vele plaatsen meer of minder diepe instulpingen. Ziju deze ondiep, dan is de samenhang met het bekleedende epitheel der cyste gemakkelijk te zien, zijn ze echter dieper en daarbij nog sterk geslingerd, dan gebeurt het dikwijls, dat men te midden van het bindweefsel een met epitheel bekleede holte vrij ver van de oppervlakte ziet liggen, waarvan eerst bij het onderzoek van seriecoupes blijkt, dat het een doorsnede vaneen diepe instulping van de epitheellaag is.

24