Is een dergelijke holte sterk vertakt, dan zal men haar oorsprong spoedig ontdekken, is zij echter rond of ovaal en niet groot, dan is het bij den eersten aanblik mogelijk ze voor een capillair met gezwollen endotheel te houden, vooral wanneer de haar bekleedende cellen plat zijn. Op seriecoupes en vooral bij vergelijking met in de buurt liggende capillairen is van geen vergissen meer sprake. Terwijl inde niet geplooide gedeelten van den wand overal het epitheel slechts uit één rij cellen bestaat, ziet men hier op sommige plaatsen een dubbele cellenrij. Waar men dus bij het bezichtigen van de gladde wandgedeelten den indruk vaneen volkomen goedaardig karakter van het bekleedend epitheel krijgt, zou men door de instulpingen en de hier en daar voorkomende verdubbeling der epitheellaag aan een beginnende maligniteit kunnen denken. Deze is echter mijns inziens geheel buitengesloten. Nergens toch vindt men het epitheel papilvormig in het cystelumen uitgroeien; evenmin bespeurt men een binnendringen der cellen tusschen het bindweefsel van den wand. Hoe deze instulpingen en verdubbeling der epitheellaag dan moeten verklaard worden, zal blijken bij de nu volgende bespreking van het ontstaan der luteinecysten. Bij deze derde 'patiënte, welke een dubbelzijdige adnexontsteking, waarschijnlijk van fuberculeusen aard, heeft, vinden we dus in het ovarium verschillende kleine cysten, en twee luteinecysten, waarvan de kleinste kersgroot en zonder epitheelbekleeding is, de grootste ruim appelgrootte heeft en een duidelijke epitheellaag bezit. Sinds 2 jaren had patiënte blaasbezwaren, welke verklaard kunnen worden dooreen uitgebreide vergroeiing van de blaas met den fundus uteri. Over het ontstaan der luteinecysten en over den oorsprong van het epitheel loopen de meeningen zeer uiteen. Ik zal daarom beginnen een kort overzicht te geven van hetgeen inde litteratuur hierover te vinden is. Orthmann houdt het epitheel voor afkomstig van granulosacellen, welke groepsgewijs inden geborsten follikel zouden achterblijven en wel het meeit op het gedeelte van den wand tegenover de plaats van verscheuring gelegen. Door het bloed, inde follikelholte bij het barsten uitgestort, of de sereuse vloeistof, welke hij in verscheidene corpora lutea gezien heeft en als een normaal bestanddeel dezer lichamen beschouwt, zouden deze achtergebleven granulosacellen tot groei worden geprikkeld en zich over de geheele binnenoppervlakte van den wand uitbreiden. Terwijl dus Orthmann eene opeenhooping van vocht ineen corpus luteum als normaal beschouwt en het ontstaan eener luteinecyste alleen afhankelijk Ned. ïijdsohr. y. Verloak. en Gynaec. XVIII. 3

33