ceerde vrucht dooreen 3—4 m.M. dikke, 9 c.M. lange navelstreng met de placenta verbonden. Yan de vrucht liggen dé onderste ledematen , opgeslagen en gestrekt tegen het aangezicht, de bovenste ledematen, aan weerskanten van de, in frontale richting sterk samengedrukte, borstkas. De linkerhelft van den schedel is met de linkerzjjde van het aangezicht concaaf, de rechter convex. De lengte der vrucht bedraagt van den pijlnaad tot den stuit 9 c.M., de voor-achterwaartsche afmeting van den schedel bedraagt 4, de bipariëtale afmeting 1,5 —1,6 centimeter. De kleur van de vrucht is bruinrood, aan de huid zijn geen ontvellingen te zien. Yan de 4 afbeeldingen vertoont I het praeparaat in zijn geheel, nadat de kleine opening inden wand een weinig is vergroot om den schedel en den voet duidelijker te laten zien. 11. Het praeparaat in toto , nadat de dunne wand van den vruchtzak halverwege is weggenomen. 111. De vruchtzak met de daarin liggende placenta. (De vrucht is uit den vruchtzak verwijderd.) IY. De vrucht van ter zijde gezien met de doorgesneden, doorbloede placenta. Dein de anamnese vermelde ziekteverschijnselen laten zich uit het praeparaat op eenvoudige wijze verklaren. Het begin der zwangerschap is geweest na Augustus, toen de menses voor de laatste maal verschenen. Daarna heeft de vrucht zich ontwikkeld tot eenigon tijd vóór het begin van Januari. De toen waargenomen verschijnselen van peritoneaalprikkeling: pijn, polsversnelling, en anaemie maken uitstorting van eenig bloed (per ostium abdominale tubae?) inde buikholte waarschijnlijk, hetafstooten eener uterine decidua pleit voor het destijds afsterven der vrucht. Vermoedelijk is dit afsterven der vrucht het gevolg geweest van een retro-placentaire bloeding. Daarna is noch de vruchtzak gebarsten , noch het ei uit de tuba uitgedreven: het geheele ei bleef ter plaatse waar het was vastgehecht, de vrucht mummificeerde q n werd een foetus papyraceus inden loop der vier maanden, die na het afsterven van de vrucht verliepen. De mummificatie eener afgestorven vrucht bij ectopische zwangerschap is niet zeer dikwijls waargenomen. Eckstein (Mon. f. Geb. u. Gyn. Bd. III) beschreef een geval, dat door Chiari nauwkeurig werd onderzocht, waarbij binnen den vruchtzak de vrucht, behalve geringe maceratieverschijnselen (die in mijn geval ontbraken) duidelijke mummificatie, zonder verkalking vertoonde. Uit het korte referaat (Centr. f. Gyn. 1895, p. 549) is niet duidelijk of ineen geval, waargenomen door Djemil Bey vaneen sinds langen tijd afgestorven, bijna voldragen vrucht, mummificatie of

61