inde schaal legt. Bij zeer groote myomen geeft hij wel degelijk operatie in overweging. De venenthroraboge na myoomoperaties beschouwt hij als inden regel te zijn marantisohe thrombose, die met de operatie in geen direct verband staat, en alléén afhankelijk is van de anaemie. Met veel genoegen heeft hij gehoord, dat ook de Josselin de Jong weinig sarcomateuse degeneratie bij myomen ziet. De sarcomateuse degeneratie, waar zij een enkele maal voorkomt, verraadt zich wel door snellen groei. Daarom rekent hij snellen groei der myomen ook onder de indicaties voor een operatieve therapie. Nijhoff heeft gesproken van het fatsoen van den uterus, dat na myomectomie dikwijls veel te wenschen overlaat. Dat is waar, maar men staat verbaast, hoe goed de natuurlijke vorm zich na verloop van tijd herstelt. Dr. de Josselin de Jong heeft gevraagd, of het gevaar der myomectomie ook schuilen kon in ’t openen van de uterusholte: spreker betwijfelt dit. Hij meent, dat het endometrium vrijwel als steriel kan worden beschouwd. Men heeft vroeger het openen van de vagina als een bijzonder gevaar beschouwt. Richelot is terecht tegen „le péril vaginal” opgekomen. Spreker heeft er geen vrees voor, en neemt geen andere voorzorgen dan dat de vagina wordt uitgezeept en uitgespoeld met slappe carbol. Voordeel van de openmg van de vagina is het draineerkanaal. Dat mist men bij de myomectomie. Spreker houdt de meening van den heer Kouwet voor juist, dat het gevaar bij de myomectomie inde verzorging van het myoombed ligt. Men kan hechten met verloren hechtingen of met diepe hechtingen, de kans op een doode ruimte blijft altoos bestaan. Wanneer spreker weer een myomectomie te doen heeft, dan stelt hij zich voor een laminaria-stift in te brengen, den uterus uitte spuiten, en na de enucleatie het onderste stuk van het wondbed open te laten en door het cavum uteri inde vagina te draineeren. De heer Kouwer zegt, dat ook hij getroffen is geweest dooide vrees van den bacterioloog voor infectie van den uterus uit. Hij is van meening, dat men principieel het cavum uteri openen moet, om eventueele fibreuse poliepen weg te nemen, die men anders met te zien krijgt. Is de vrees voor infectie vanuit den uterus gegrond, dan zou hij dat moeten nalaten. De heer de Josselin de Jong zegt, dat hij nog niet dikwijls inde gelegenheid was culturen van het endometrium te maken. In de enkele gevallen waar hij het doen kon, kwam er wel iets op, maar weinig. Hij meent daarom, dat een lichte infectie wellicht op deze wijze kan worden verklaard. Hij hoopt zijn onderzoekingen in deze richting voort te zetten.

263