kinderlijk bloed verkregen, + datgene wat misschien door het water uit het placenta-weefsel wordt uitgetrokken. Daarentegen kreeg ik een extract van al het placentaire weefsel en bovendien het nog aanwezige moederlijke en kinderlijke bloed. Het is moeilijk uitte maken, of de ten slotte bereide kristallen werkelijk van melkzuurzink zijn. De kristalvorm alleen is daartoe niet voldoende; dit bleek in eenige gevallen, waar de typische kristallen van zinkparalactaat gevonden werden, nl. lange vertakte naalden en prisma’s, en waar toch kon worden aangetoond, dat de stof niet uit lactaat bestond. Het nauwkeurigst is de aschbepaling, waarbij het zinkzout met salpeterzuur wordt gegloeid, en het gevormde zinkoxyde 33.43°/0 van het zinklactaat moet uitmaken. Verder komt in aanmerking de bepaling van het gehalte aan kristalwater, dat gevonden wordt door de kristallen tot 110° te verhitten, en dat 12.89°/0 van het oorspronkelijk gewicht bedraagt. Voor deze bepalingen is echter vrij veel van de stof noodig. Wanneer ik meer dan 100 mgr. tot mijn beschikking had, heb ik met één uitzondering steeds de aschbepaling verricht, meestal ook de bepaling van het gehalte aan kristalwater. Dikwijls echter werden slechts zeer geringe hoeveelheden verkregen; inde eerste plaats werd dan gelet op den vorm van de kristallen, die afwisselend uit naalden en prisma’s bestonden, los en in rozetten. Vereenigt men de hoeveelheden stof van verschillende gevallen, en verricht men daarvan de zinkbepaling, dan heeft wel een positieve uitkomst waarde, maar een negatieve bewijst niet, dat niet sommige van de onderdeelen uit zinkparalactaat bestonden. Ik heb er daarom later de voorkeur aan gegeven de reactie van Hopkins1) uitte voeren: Ineen reageerbuisje met 5 cM3 sterk zwavelzuur en een droppel verzadigde kopersulfaatoplossing, wordt een kleine hoeveelheid van de te onderzoeken stof gedaan, en daarmede 1 tot 2 minuten verhit, hierna vlug afgekoeld, en 2 tot 3 droppels thiopheenoplossing (10—20 droppels thiopheen op 100 cM3 alkohol) er aan toegevoegd; het reageerbuisje wordt nu weer in kokend water gebracht; dan ontstaat bij aanwezigheid van melkzuur een kersroode kleur, die bij afkoeling blijft bestaan. Waar de reactie van Hopkins duidelijk is, mag zij wel als bewijzend voor de aanwezigheid van melkzuur beschouwd worden. Het omgekeerde is niet het geval: tweemaal viel de reactie negatief ') Pletcher and (lowland Hopkins. Lactic acid in Ampliibian musole. Journal of Physiology. 35. n°. 4. 1907. sTed. Tijdsobr. v. Yerlosk. en Gynaec. XVIII. 3

33