iederen partus ongeveer even sterk gerekt. Herhaaldelijk tonnen zij reeds bij den eersten partus, of zjj deze rekking kunnen doorstaan, of zij daarna hun normalen tonus kunnen terug krijgen. Enkele herstellen zich na den eersten partus nog, doch geven het na den tweeden, na den derden op. Het komt betrekkelijk zelden voor, dat spieren, die bij den eersten partus toonen sterk genoeg te zijn, om zich telkens weer te herstellen, het bij de tienden, twaalfden nog opgeven. Kan dé bekkenbodem, kan de vaginaal-wand het niet volhonden, dan bemerkt men dit gewoonlijk reeds spoedig. Wij zien dus niet zoo zeer een uitputting tot stand komen, doordat van de spieren telkens en telkens weer sterke rekking gevraagd wordt, liet is dus niet zoo zeer het groote aantal kinderen, dat tot het ontstaan van prolaps aanleiding geeft, zooals o.a. Penrose dat wil, doch wij zien veel meer, dat bij bepaalde vrouwen de weefsels van huis uit zwakker zijn dan bij andere, en dus dadelijk of spoedig toonen hot niet te kunnen volhonden. In dezen zelfden gedachtengang komt Poz z i, waar hij spreekt van een congenitale, hereditaire paedispositie, een aangeboren zwakte van de fixatie-apparaten, waartoe hij ook de banden van den uterus rekent, waardoor de eene vrouw wel, de andere onder de zelfde omstandigheden niet een prolaps krijgt. Ik behoef er wel niet afzonderlijk op te wijzen, dat wij nu niet alleen verslapping ten gevolge van rekking in het oog moeten vatten, maar dat ook de andere momenten, die wij hebben leereii kennen, zich kunnen doen gelden. Met name geldt dit van de perineaal-rnptnur. Ontstaat deze, dan geschiedt dat gewoonlijk juist bij den eersten partus. De rol van de perineaal-rnptnnr ziet men het fraaist bij do scheuren, die tot in hot slijmvlies van hot rectum reiken. Küstner (1.c.), Trenbi), D elan glad o (1.c.) meenen, dat nn nooit of zelden een prolaps ontstaat, daar na dergelijke groote scheuren zoo’n groot litteeken ontstaat, dat voldoende steun voorden voorsten vaginaalwand zou blijven. Ik geloof niet, dat deze voorstelling geheel juist is. Het bedoelde litteeken ligt tnsschen rectum en vagina. Zakt de voorste vaginaalwand, dan duwt hij den achtersten naar achter, en een litteeken tnsschen vagina en rectum kan dit nooit beletten. Alleen een goed geconserveerde sphincter cnnni en sphincter ani zouden dit kunnen tegengaan, doch deze spieren zijn nn verscheurd en dus, zoo hun gescheurde einden niet behoorlijk ■) Treub. Annales de gyuée. 1907. 371. Ned, Tijdsein-. v. Yerlosk, en Gynaeo, XYHI. 9

127