Photographieën van mikroskopische praeparaten, aan dit materiaal ontleend, demonstreeren het volgende: 1. een foetale portie, waarbij het plaveiselepitheel tot midden in de cervix reikt. Op de grens is een groote toevoer van leukocyten. 2. een foetale portie, waarbij de grens vlak aan het ostium externum ligt. Ook hier bevindt zich een sterk lenkocyten-infiltraat. 3. een foetale portio, waarbij de grens wat lager ligt dan het ost. ext. Het plaveiselepitheel vertoont vlak op de grens een onregelmatige woekering, en is tegenover het ciliuder-epitheel scherp afgeteekend. 4. Ineen 4de portio is het cilinder-epitheel van de portio te • volgen ver inde vagina ineen plooi, waar vroeger plaveiselepitheel geweest is. Ook hier vindt men een scherpe grens en een machtig lenkocyten-infiltraat. Uiteen en ander blijkt, dat de strijd der beide epitheelsoorten al vóór de geboorte, tijdens het intra-uterine bestaat. Prof. Kouwer merkt op, dat volgens deze beschouwing erosie en ontsteking geenszins onafscheidelijk bij elkander belmoren; een opvatting die ook de zijne is. Een ding is evenwel duister gebleven, n.l. de aanleidende oorzaak tot het ontstaan der erosie. Is de heer Vander Hoeven wellicht met spreker van meening dat deze oorzaak gezocht moet worden in ciroulatie-veranderingen, die met gestoorde functie samenhangen ? De heer Vander Hoeven meent inderdaad, dat circulatiestoornissen de hoofdzaak zijn, berustend soms op ontsteking doch in andere gevallen op een verandering van het spierweefsel inden vaatwand, waardoor hier de tonus vermindert, en de vaten verwijd worden. Dientengevolge ontstaat een ruimer bloedstoevoer en daarvan afhankelijk sterker voeding der weefsels. Op de vraag van Prof. Kouwer of daarvoor ook anatomische bewijzen bij te brengen zijn, antwoordt de spreker, dat hij die niet bij erosies doch wel op ander gebied heeft waargenomen, waarover hij mededeeling hoopt te doen op het aanstaand Natuur- en Greneesk. Congres te Utrecht. De heer Stratz vraagt, of het wel zeker is, dat de bij den foetus aanwezige kleincellige infiltratie niets met ontsteking te maken heeft. De heer Vander Hoeven antwoordt, dat een stellig antwoord op deze vraag niet te geven is. Neemt mén de mogelijkheid van intra-uterine ontsteking aan, dan is die mogelijkheid ook hier niet uitgesloten, maar bij deze foetus, die heel kort na de geboorte gestorven zijn, is de kans op ontsteking toch ongetwijfeld geringer dan bij onderzoekingsobjecten die een lang extra-uterien bestaan achter zich hebben.

186