vlakte van liet ingedrukte gedeelte kleiner is geworden, de binnenvlakte echter grooter. De spanning, die te voren aan beide zijden even groot was, is dus aan den buitenkant kleiner geworden, doch aan den binnenkant toegenomen. De deuk wordt dan met een kracht, die gelijk is aan het verschil tusschen die oppervlaktespanningen, teruggedreven. Bovendien is de omslagsplooi zelf aan den buitenkant sterk gerekt, waardoor ook reeds een neiging tot terugstulpen bestaat. Dezelfde verhoudingen vinden wij terug bij de geïnverteerde baarmoeder, waarvan de spierwand aan den kant van het slijmvlies gespannen en aan den kant van het peritoneum ontspannen is. Steeds zal er dus door het feit van do omstulping alleen een verschil in elastische spanning ontstaan, die de omstulping weder tracht op te heffen. De kracht, die door die spanning ontwikkeld wordt, is daarvoor echter blijkbaar te klein ook hij een slappen bal gaat de deuk er niet uit. Trekt de spier zich echter samen, dan zal de spanning inde reeds gerekte spierbundels onder het slijmvlies sterk toenemen, terwijl de spanning inde in plooien gelegen bundels onderbet peritoneum nauwelijks grooter wordt. Door de contractie wordt dus het verschil in oppervlaktespanning belangrijk grooter (en wel des temeer, naarmate de contractie sterker is) en dus ook de kracht waarmede de inversie de deuk tracht terug te gaan. Nemen wij bovendien nog aan, dat de spiervezels aan de omslagsplooi, niet, zooals Treub wil, paralytisch worden, maar zich eveneens samentrekken, waardoor de spanning aan den buitenkant belangrijk grooter wordt, dan is het zonder meer duidelijk, dat die samentrekking de reïnversie belangrijk bevordert. De contractie van de baarmoeder zelf moet ra. i. zonder eenigen twijfel als een gewichtige factor voor de spontane reïnversie worden beschouwd. Het is zelfs zeer wel mogelijk, dat daardoor alleen een reïnversie kan ontstaan, wanneer een drukverhooging inde buikholte maar geen beletsel vormt. Is er een negatieve druk inde buikholte, dan ondersteunt deze de reïnverteerende werking der uteruscontractie. Ligt bovendien de vrouw met het bekken hoog, dan helpt ook nog de zwaartekracht mee. Voordat wij na deze overwegingen trachten te verklaren, op welke wijze de reïnversie bij onze patiënte heeft plaats gehad, moet ik eerst de aandacht nog op een mogelijken direkten invloed der vaginaalirrigaties vestigen. Dat de verpleegster met de canule den uterus naar binnen zou hebben geschoven, is ondenkbaar; de druk van het water en van de vrij komende zuurstof heeft zeker inde goede richting gewerkt, doch was stellig te laag en van te korten duur, om op zichzelf iets te kunnen uitvoeren. Aan die irrigaties mogen

12