Na de implantatie worden alle stoffen, die voor de verdere ontwikkeling van het ei noodig zijn, uit de baarmoeder betrokken. Zij worden op verschillende wijzen verkregen, naarmate bet chonon (trophoblast) zich op min of meer innige wijze met het baarmoederslijmvlies verbindt. Bij vele dieren blijft de kiemblaas op het baarmoederslijmvlies liggen; de kiemblaas blijft tot het einde der zwangerschap inde baarmoederholte (centrale implantatie). Men vindt deze bij verreweg de meeste zoogdieren: varken, herkauwers, hoefdieren, vleeschvreters, insekteneters, lagere apen enz. Bij andere komt de kiemblaas te liggen of ineen inzinking tnsschen twee gewoekerde slijmvliesplooien, waarna zich de ingang van die spleet dooreen bloedstolsel sluit (zooals Hubrecht vond bij den egel) of ineen divertikel met een nanwen hals (zooals bij de muis), waarvan de ingang vergroeit, zoodat het divertikel geheel van de baarmoederholte is gescheiden (excentrische implantatie). Bij de derde wijze van vasthechting (interstitieele implantatie) dringt het ei, na vernietiging van het uterusepithelium, in het slijmvlies van de baarmoeder. Het ontwikkelt zich dan verder binnen in het uterusslijmvlies tnsschen klieren en bloedvaten, dus buiten het cavum uteri. Dit is bij de cavia cobaja gezien door von Spee en is hoogstwaarschijnlijk ook de wijze van implantatie van het menschelijke ei. Na de vasthechting der kiemblaas verbindt zich haar buitenste laag (chorionepithelium, trophoblast) op één der volgende wijzen met het baarmoederslijmvlies: I°. Het chorion legt zich tegen het epithelium van het uterusslijmvlies, zóó dat dit gedurende de geheele zwangerschap blijft bestaan. Dit vindt men o.a. bij het varken en bij het paard, (placenta epitheliochorialis). 2°. Het chorion legt zich wél tegen het baarmoederslijmvlies, maar zóó, dat het uterusepithelium niet of ten minste niet overal blijft bewaard.' Daarentegen blijft het bindweefsel onder het epithelium ongeschonden. Dit type vindt men bij de herkauwers. Hier blijft het epithelium ongeschonden tusschen de plaatsen, waar zich de placentae foetales en de placentae maternae verbinden, maar inde placentomen zelf gaat het in meer of mindere mate (bij het schaap b.v. meer dan bij de koe) te gronde (placenta syndesmo-chorialis). 3°. Het chorion vernietigt op de plaats of plaatsen van aanhechting niet alleen het epithelium maar ook een aanzienlijk deel van het stroma van het endometrium, zoodat het chorion reikt tot de onmiddellijke nabijheid van de bloedvaten van het baarmoederslijm-

84