vallen op 60 operaties, d.i. 5%! Bij nadere beschouwing moet men hier nochtans een schifting geoorloofd noemen: N°. 28 bood een slechte kans op genezing aan. De sterk rachitische vrouw (C. Y. < 6.5 cM.) was van haar eerste kind tehuis door 8. C. verlost. Ernstige infectie, met peritonitis en later nog langdurige draadettering als gevolg, veroorzaakte een zoodanige vergroeiing van de baarmoeder met den voorsten buikwand, dat in haar tweede zwangerschap de cervix uteri meer en meer omhoog steeg langs de wervelkolom en, toen zij in partu kwam, vrijwel onbereikbaar was geworden. Onder deze omstandigheden was geen enkele vaginale wijze van verlossen mogelijk: er bestond absolute indicatie voor S. C, Maarde buikwand was nog niet genezen! Zoodra zij inde kliniek was opgenomen, werd de behandeling der fistels en ulcera met zorg ter hand genomen, maar toen zij negen dagen later in barensnood kwam, was de genezing nog verre van voltooid! Wel trachtten wij met alle ons ten dienste staande middelen de buikholte te beschermen, o. a. door het uitsnijden van het meest zieke deel van den buikwand, maarte vergeefs: de vrouw stierf aan peritonitis. Geen enkele extraperitoneale operatiemethode zou in staat geweest zijn den met darmen, omentum, blaas en buikwond vergroeiden uterus veilig te openen. Misschien had extraperitoneale nabehandeling, onder tamponnade der buikholte en openlaten der buikwond, het gevaar kunnen afwenden. JSr°. 41, bij wie bekkenvernauwing (C. Y. 8.5 cM.) in vëreeniging met placenta praevia centralis de indicatie tot opereeren gaf, bezweek aan niet te stelpen bloeding uit de placenta-zitplaats. Hier werd het besluit, den uterus te exstirpeeren, te laat genomen. N°. 57, een 45-jarige I p. met een plat luxatie-bekken (C. V. 8.5 cM.) was 7 etmalen in partu, toen wij, 11 uren na het breken der vliezen, de operatie ondernamen. Hoewel zij koortsvrij was en geen teekenen van infectie vertoonde, stierf zij vier dagen daarna aan peritonitis. Dit laatste is dus waaldijk het eenige sterfgeval, dat ten laste komt van de klassieke keizersnede bij ongecompliceerde gevallen; ik aarzel niet hiervoor mijn sterftev er houding 1: 60—2, d.i. 1.72 °/0 te noemen. Yooruitloopend op hetgeen later nog besproken zal worden, doe ik opmerken, dat deze 58 vrouwen geenszins waren wat men heden ten dage „onverdacht van infectie” pleegt te noemen, geen zoogenaamde „reine Falie”. Verwend als wij zijn door de geringe sterfte aan infectie onzer geopereerde patiënten, stellen wij ons echter niet meer tevreden met een laag sterftecijfer: ook het ziektecijfer en de toestand onzer geopereerden na maanden en jaren zijn een factor van beteekenis bij de beoordeeling van ons werk. Onderzoeken wij eerst het genezingstijdperk der vrouwen, die

207