verlosten, van 1854—1900, neergezet. De eindpunten der zuilen geven de totale sterfte. In die zuilen is de sterfte aan infectie zwart gekleurd. Het zwarte deel van de zuil geeft dus de sterfte aan infectie; de gearceerde kolom daarboven wat er aan sterfte ten gevolge van andere oorzaken overschiet. In kromme YII is de rubriek der twijfelachtige gevallen niet bij de infecties geteld; die is dus inde gearceerde kolom boven de zwarte begrepen. In kromme YIII is de groep der twijfelachtigen wèl bij de infecties gerekend. Het zwarte deel van de zuil bevat dus de infecties plus de vermoedelijke infecties x). Kromme X geeft voor de combinatie der drie rijksuniversiteiten de totale kraambedsterfte, waarin de sterfte aan infectie zwart is afgezet 2). Dat de hooge toppeu der kwade jaren in hoofdzaak van de infecties afhankelijk zijn, is zoowel in X als in YIII duidelijk. Kromme IX geeft de dalende lijn van de kindersterfte in °/0 van het aantal geborenen inde Amsterdamsche vrouwenkliniek. Ook in deze lijn is de groote invloed der aseptische periode duidelijk. ') Dat kromme YIII dichter bij de werkelijkheid is dan kromme VII kunnen wij op de volgende wijze aantoonen. Na 1880 wordt de tusschengroep der twijfelachtige gevallen begrijpelijkerwijs, omdat inden nieuwen tijd de diagnosen scherper worden gesteld ~ steeds kleiner, en valt ten slotte geheel weg. Kromme VII en kromme VIII geven dus in hun splitsing van infectiense en andere oorzaken na 1880 niet veel verschil meer te zien. De groep der niet-infectieuse oorzaken na 1880 kan dus ongeveer als norm worden genomen van de sterfte aan niet-infectieuse oorzaken inde Amsterdamsche kliniek in ’t algemeen. Immers, daar Lehmann en van der Meij beiden erkend voortreffelijke ohstetrici waren, is er geen reden om aan te nemen, dat de sterfte aan niet-infectieuse oorzaken sinds 1854 inde eene of andere richting veranderd zou zijn. Vergelijken wij nu den tijd van Lehmann (voor 1880) met dien van van der Meij (na 1880) dan zou volgens kromme VII in Lehmann’s tijd de sterfte aan niet-infectieuse oorzaken merkbaar grooter zijn geweest, en wel 1,56 °/0 van het totaal der verlosten, tegen 0,93°/0 inden tijd van van der Meij. Volgens kormme VIII zou in Lehmann’s tijd de sterfte aan niet-infectieuse oorzaken 0,73 °/0 hebben bedragen, tegen 0,86 °/0 inden tijd van van der Meij. Wij mogen hieruit met groote waarschijnlijkheid besluiten, dat de sterfte aan infectie in Lehmann’s tijd in kromme VIII iets te hoog, maar in kromme VII veel te laag is gerekend. Wij zijn dus dichter bij de werkelijkheid, wanneer wijde twijfelachtige tusschengroep tot de infecties rekenen, dan wanneer wij haar bij de niet-infectieuse oorzaken indeelen. 2) Voor de rijksuniversiteiten is de splitsing in infectiense en niet-infectieuse oorzaken gemaakt zonder twijfelachtige tusschengroep, omdat zoowel voor Leiden als voor Utrecht (althans in van Goudoever’s tijd) de nauwkeurige gepubliceerde verslagen de beoordeeling der gevallen gemakkelijk maken. Ook inde Groninger kraamzaal komen slechts enkele twijfelachtige gevallen voor.

3