Het totaalcijfer der levende vrouwen inden geslachtsnjpen leeftijd stelt ons, in verband met het totaal der gestorvenen, in staat, de dalende lijn van de totale sterfte te leeren kennen, en tevens na te gaan, welke rol de kraambedsterfte speelt bij deze dalende lijn. Tabel T. AMSTERDAM. STERFTE DER VROUWEN TDSSCHEN HET 20ste EN HET 50ste JAAR IN VERHOUDING! TOT HET AANTAL LEVENDE VROUWEN VAN DIEN LEEFTIJD. Daarvan gestorven bui-3 Levende vrouwen Daarvan gestorven fen het kraambed- CÖ a tusscben 20 en 50 i'aar. —— ——'—— J Totaal °l 00 Totaal °/00 1865 61130 627 10,3 (627 92) = 535 8,8 1875 66459 676 10,2 (676 84) = 592 8,9 1885 80232 686 8,5 (686—101) = 585 7,3 1895 101487 611 6 (611— 63) = 648 – 5,4 1900 112815 681 6 (681— 50) = 631 5,6 De beteekenis dezer tabel wordt het gemakkelijkst in kromme T Plaat 111 overzien. De zwarte lijn verbindt de toppen der zuilen, waarin de totale sterfte in °/00 van het totaal der levenden is neergezet. Die zwarte lijn wijst dus de daling aan van de sterfte der vrouwen tusscben het 20ste en het 50ste jaar, in verhouding tot het aantal levenden van dien leeftijd: kraambedsterfte inbegrepen. De gestippelde lijn wijst de sterfte aan, nadat de kraambedsterfte van de totale sterfte afgetrokken is. De zwarte kolom, die zich tusscben de gestippelde en de zwarte lijn bevindt, meet dus den invloed der kraambedsterfte op de totale sterfte. Deze invloed blijft inde jaren 1865, 1875 en 1885 vrij wel gelijk, maar daalt aanzienlijk in 1895 en 1900. Vandaar dat de gestippelde lijn niet met de zwarte parallel loopt; de zwarte gaat steiler dan de gestippelde omlaag. Dat beteekent dus, dat de daling der kraambedsterfte in 1895 en 1900 sterk genoeg is, om de geheele sterftekromme naar beneden te trekken. Kromme ï bevestigt dus, wat wij inde krommen P, E en S reeds hebben gezien, dat de kraambedsterfte sterker gedaald is dan de algemeene sterfte. Wat tabel ï geeft voor Amsterdam alleen, geeft ta})0l V voor Amsterdam, Rotterdam, ’s-Gravenhage en Utrecht vereenigd.

31