XIII. 1910 X°. 162, II p. 26 jaar. Ie baring normaal. Xu als gravida van 2 maanden in kliniek opgenomen op 2 Mei. Heeft van half April tot begin Mei veel gebraakt. 1 Mei hoofdpijn, diarrhoe; lichte oedemen. In urine eiwit, cylinders. Xa 6 Mei geen eiwit meer. 12 Mei nog wat oedeem van beenen. 15 Mei hoofdpijn. 3 Juni ontslagen; geen bezwaren meer. Wij vonden in geval IX, en in mindere mate in geval X, een vermindering van de hoeveelheid ureum, echter niet zoo sterk als bij eclampsie; ook bij de chronische nephritis XI was in het begin het percentage 75; bij alle drie steeg het gehalte met verbetering van den toestand. Ook in geval XII was er vooruitgang inden toestand; de hoeveelheid ureum was hier van ’t begin af niet veel beneden het normale, en bleef vrijwel onveranderd; deze patiënte verliet als zwangere de kliniek. Het NHS cijfer was bij de twee patiënten met chronische nephritis XI en XII gemiddeld wel hooger dan bij IX en X; het vertoonde echter geen groote afwijkingen van den norm, veel minder dan dat bij eclampsie. Bij de twee laatstgenoemde patiënten was de onbepaalde N soms wat verhoogd, als maximum tot 14.8 c/o, bij de patiënte met chronische nephritis weinig of niet; groote verschillen met eclampsie werden hierin niet gevonden. Evenzoo was soms de hoeveelheid acidum uricum, en ook die van de kreatinine, wat vermeerderd, maar in mindere mate dan bij eclampsie. Over ’t algemeen vonden wij dus bij deze patiënten afwijkingen inde verdeeling van de stikstofhoudende stoffen in gelijken zin als bij eclampsie, maar minder sterk uitgesproken. Yan gezonde zwangeren werd zevenmaal de urine onderzocht XIY—XX; één patiënte XY was drie maanden gravida; de overigen waren ongeveer inde laatste zwangerschapsmaand. XIY. (Tabel XIV). 1909 XO. 206 VIII p. 38 jaar. Gewicht 1 September 83.5 K.G. Baring spontaan 5 September. Kind levend, 4010 gr. Ynj sterke nabloeding. XY. (Tabel XY). 1909 X°. 280, 1910 X°. 194 YI p., waaronder 4 abortus. Geen lues, geen nephritis; 32 jaar. In geheele zwangerschap gebraakt.

50