barenden met koorts, in het vaginaal- en uterussecreet bij gezonde en koortsende kraamvrouwen, en bij twee aan puerperaalkoorts gestorven kraamvrouwen; bij de eene ineen parametritisoh absces en inden intraperitonealen etter, bij de andere ineen afgekapseld absces inde buikholte. Menge en Krönig kwamen bij hun gemeenschappelijk onderzoek tot de volgende resultaten: „in het vaginaalsecreet der vrouwen zijn vaak obligaat anaërobe „streptococcen als saprophyten te vinden,” „er bestaan obligaat anaërobe streptococcen, die ook invasieve „eigenschappen ten opzichte van het menschelijk organisme hebben „en dus echte parasieten zijn,” „men vindt gewoonlijk slechts of obligaat anaërobe of facultatief „anaërobe streptococcen. Een enkelen keer komt er symbiose voor.” Later werden anaërobe streptococcen o. a. door Wallgren1) aangetoond; hij vond ze na een abortus inden etter vaneen parametritisch absces en vaneen metastatisch hersenabsces, en ineen tweede geval ineen pyosalpinx, maar beide malen niet in reinkuituur. Yervolgens heeft ïfatvig in 1905 in zijn groote publicatie: Ueber die bakt. Yerhaltnisse in weibliohen G-enitalsekreten” 2) uitvoerig de anaërobe bacteriën inden vrouwelijken genitaaltractus behandeld. Hij betwijfelt de bewering van Menge en Krönig, dat de obligaat anaërobe streptococcen in het vaginaal secreet in reincultuur zouden voorkomen en zegt ze alleen in symbiose gevonden te hebben, meestal met andere anaërobe bacteriën tezamen. Verder kan hij niet, zooals M. en K., twee verschillende soorten van obligaat anaërobe streptococcen aannemen, doch meent dat alle tot nu toe beschreven obligaat anaërobe streptococcen tot een en dezelfde soort behooren, die gekenmerkt is door obligate anaerobiose en vorming van gas en stinkende stofwisselingsproducten, en die in agglutinatie- en immuniseeringsproeven geen verwantschap toont met den streptococcus pyogenes. Tot nu toe was het dus alleen inde secreten van het genitaalkanaal van normale vrouwen, zwangeren en kraamvrouwen, inden ') Wallgren, „Ueber anaërobe Bakt. und ibr Yorkonunen bei foetiden Eiterungen”, Centralbl. f. Gr. 1902, ïfr. 42, p. 1095. 2) Arohiv f. Gyn. 1905, Bd. 76, Hft. 3.

77