werd gevoeld, dat op een tweeden kinderschedel geleek; hij dacht aan een tweeling. Prof. Kouwer in consult geroepen, was eveneens in twijfel wat het kon zijn. Na de geboorte bleek het ronde lichaam een cervixmyoom te zijn. Dit was vooraf, tijdens de zwangerschap, niet te constateeren geweest, en was ook later in het puerperium weder verdwenen. De heer Montagne deelt nog een geval mede, waar de diagnose zwangerschap op groote moeilijkheden stuitte. Hij werd gehaald bij een patiënte, bij wie 3 maanden lang amenorrhoe had bestaan, wegens heftige buikpijnen. Hij vond links naast den navel een kinderhoofdgroot gezwel, dat gemakkelijk heen en weer waste bewegen. De vulva was niet verkleurd, er bestond een harde portio en een kleine harde uterus die in anteflexie lag. Intrauterine graviditeit werd dus uitgesloten en ook extra-uterine graviditeit scheen heel onwaarschijnlijk. De diagnose werd gesteld op een ovariaal- of mesenteriaalcyste. Bij de laparotomie bleek een normale intrauterine zwangerschap te bestaan, die verder ongestoord is verloopen. Spreker vraagt, of het mogelijk geweest zou zijn in dit geval zonder laparotomie de diagnose te stellen. De heer Kouwer zegt, dat gevallen zooals door Dr. Montagne medegedeeld, wel meer voorkomen. De cervix is hier blijkbaar voor het kleine, geanteflecteerde corpus gehouden, en de verbinding met liet zwangere corpus uteri moet zoo week zijn geweest, dat die niet te voelen was. Het gebeurt niet zoo zelden, dat de specialist een tumor krijgt toegezonden, die een zwangere uterus blijkt te zijn, of omgekeerd. De error diagnoseos heeft zijn oorsprong gewoonlijk inde suggestie, die uitgaat van de overtuiging van de patiënte; de huismedicus is natuurlijk nog veel sterker onder den invloed van die suggestie dan de specialist, doch ook deze vergist zich niet zelden. Moeilijk is dikwijls ook de vraag te beantwoorden, of de vrucht in of buiten den uterus ligt. Spreker herinnert aan een geval, medegedeeld door Prof. Treub, die niet kon uitmaken, of hij met een intra- of met een extra-uterine graviditeit te doen had en ten slotte laparotomie deed om tot zekerheid te komen, waarbij bleek, dat de vrucht buiten de baarmoeder lag. De heer Grötte merkt op, dat de Röntgendiagnostiek wellicht een hulpmiddel kan zijn in twijfelachtige gevallen. De heer Montagne betwijfelt dit voor de jonge zwangerschapsstadiën. Prof. Kouwer merkt op, dat dit met de verbeterde techniek en het verbeterde instrumentarium uit den jongsten tijd toch wel mogelijk schijnt te zijn. Yan de 4<ie maand af kan men den foetus

248