buiklielft werd gelocaliseerd, had een chirurg gemeend den blinden darm aansprakelijk te moeten stellen. Hij verrichtte de appendectomie, maar volgens patiënte had deze operatie „natuurlijk” niets gegeven. Ik vond bij het eerste onderzoek den volgenden status: Lang, mager, maar gezond uitziend meisje; op den buik het litteeken der appendectomie; geen hysterische stigmata, geen clavus, geen globus, geen pharynx-anaesthesie, geen hyperaesthesia pelvis. Uitwendige genitalia normaal, geen teekenen van gonorrhoe. Uterus in anteflexie, naar links, klein en hard, goed beweeglijk. Linker ovarium niet vergroot. Hechts een scherp begrensd tumortje, pijnlijk bij drukking (vergroot rechter ovarium?) Sondeeren niet pijnlijk, geeft geen bloeding, geen stenose. Evenals de dokter, die de patiënte naar mij had verwezen, hield ik het rechter gezwelletje voor eeu adnex-tumor, misschien van tuberculeusen aard, en ofschoon reeds een paar maanden heete irrigaties, ichthyolglycerine-tampons en warmwater-omslagen waren aangewend, raadde ik aan onder mijn leiding de resorbeerkuur een maand lang voort te zetten, om bij mislukking per laparotomiam de zieke rechter adnexa te verwijderen. Deze raad werd niet opgevolgd; wel onderwierp de patiënte zich thuis aan een hernieuwde resorptie-kuur zonder cenig resultaat, maar pas na twee jaar zag ik haar op mijn spreekuur terug. Ik drong toen aan op een operatieve behandeling, en vond nu gewilliger gehoor, daar de maandelijks terugkeerende pijnen patiënte ongeschikt maakten voor het beroep, hetwelk zij gekozen had. Bij de laparotomie werd geen adnex-aandoening gevonden; het pijnlijke gezwelletje was niet het rechter ovarium (dat lag er achter verscholen) maar bleek de rechter uterus-hoorn vaneen uterus bicornis te zijn. Het praeparaat wordt vertoond. Terwijl de linker uterushoorn met linker tuba en ovarium normaal ontwikkeld zijn, maakt de rechter hoorn den indruk vaneen subsereusen myoomknobbel, die breed met den uterus is verbonden. Op doorsnede blijkt echter die myoomknobbel hol te zijn, en een bloedcoagulum te bevatten. Bij mikroskopisch onderzoek vindt men, dat de wand dier holte bestaat uit verdikt baarmoederslijm vlies. Het stroma van dit slijmvlies is met bloed doortrokken, maar vertoont nergens teekenen van ontsteking; de klieren zijn deels gestrekt, deels geslingerd, de epitheliumcellen der klieren komen in vorm, chromatine-rijkdom, plaatsing der kernen, enz., overeen met normale uterus-epithelmracellen in het intervalstadium. Het oppervlakte-epithelium is gaaf, hier en daar is echter het slijmvlies, waarschijnlijk door intra-uterine drukking ge-

166