OYER PLACENTA PRAEVIA DOOB Dr. J. L. B. ENGELHARD. Mededeeling uit de Vrouwen kliniek der Rijksuniversiteit te Dtreolit. Frequentie. Yan 1899—1911 kwamen op 20793 verlossingen inde ütrechtsche kliniek en polikliniek 100 gevallen van placenta praevia voor, d.i. 0.48 °/e of 1 op 207 haringen. Oudere statistieken vermelden een veel kleiner frequentiecijfer. Schwarz vond op 519382 partus 332 gevallen, d.i. 1 op 1564; v. Winckel vond in 1878 voor Saksen op 119333 partus 78 gevallen, d, i. 1 : 1532, Müller op 876432 partus 813, d.i. 1 : 1078. De nieuwere statistieken vertoonen grootere frequentiecijfers. Schoenwald vond inde kliniek en polikliniek te Berlijn in 1895 op 48801 partus 65 gevallen, d.i. 1 : 750. Hofmeier in 1899 in Beieren op 224164 partus 341, d.i. 1 : 657. Lefèbre in 1906—1908 in Mecklenburg—Schwerin op 51893 partus 118, d.i. 1 : 439. Dergelijke cijfers zijn natuurlijk onderhevig aan onnauwkeurigheden; inde algemeene praktijk zullen waarschijnlijk niet alle gevallen zijn herkend of opgegeven, terwijl de uiteen kliniek afkomstige statistieken natuurlijk een veel te hoog frequentiecijfer geven. Scheiden wij onze gevallen in twee groepen, de klinische en de poliklinische, dan blijkt reeds dadelijk deze opeenhooping inde kliniek. Op 2327 partus kwamen daar niet minder dan 49 gevallen van placenta praevia voor plus nog 6, die uit de polikliniek naar de kliniek zijn vervoerd, d.i. 1 op 47. Inde Amsterdamsche Vrouwenkliniek2) is de frequentie nog grooter: op 5899 haringen gedurende de jaren 1890—1901 kwamen 211 gevallen van voorliggende nageboorte voor, d.i. 1 : 28. ') v. Winckel Handbuch der Greburtshülfe. 2) Meuleman. Over de behandeling van placenta praevia. Oiss. Amsterdam 1903.