seba te wijzen, die niet uitpuilt, zelfs niet in ;het minst verstreken is.” Ik moet bekennen, dat ik bij de opmerking van Meurer, die ik eerst niet goed begreep, slechts een onduidelijke gewaarwording had, alsof mij dit verstrijken van den navel inde zevende maand

misschien wel eens had getroffen, maar dan toch als uitzondering; zekerheid daaromtrent had ik op dat oogenblik ook niet. Had Meur er van „uitpuilen” gesproken, zooals van der Hoeven dat doet, dan was ik er zeker toen reeds op grond van mijn ondervinding tegen op gekomen. Mijn vertrouwen inde eerlijkheid van Rembrandt's kunst bleef niet-

3

Fig. 2.