tegenstaande het afkeurende oordeel van twee erkende gynaecologen zoo groot, dat ik in dubio de voorkeur zou hebben gegeven aan de verklaring, dat de navel van Hendrikje Stoffels in dit geval, zij het dan ook als een zeldzame lusus naturae, precies zoo was, als Rembrandt hem heeft geschilderd. Intussohen heb ik verschillende gravidae, die in mijn bereik kwamen, nagezien en gevonden, dat Hendrikje Stoffels volstrekt niet alleen staat. Bij de vrouw vaneen collega, een 111 gravida, verstreek de navel, zooals wij heiden ons konden overtuigen, pas inde tiende maand, veertien dagen voor de bevalling; van drie andere patiënten inde zevende maand vond ik slechts hij één den navel ondiep en vlak, maar nog niet volkomen verstreken. Bij het raadplegen der literatuur trof het mij, dat over dit verschijnsel inde meeste obstetrische leerboeken weinig of niets wordt gezegd. Om maar een paar voorbeelden te noemen, schrijft Bumm. „ . . . . etwa zu Ende des vierten Monats wird ein Auftreibung des Leibes bemerkbar, die Pigmentierung der Linea alba wird intensiver, der Nabel verstreicht und Striae treten auf.” Bu mm vermeldt alleen het feit, zonder meer. Schroder geeft voor de diagnose inde zevende maand der zwangerschap: „Der Uterus steht 2 bis 3 Finger breit über dem Nabel. Die Nabelgrube verschwindet „der Nabel ist verstrichen”. Die Brüste werden staerker” enz. Dat is dus aan het einde van de zevende maand. Gedurende de zevende maand „verschwindet die Nabelgrube” om pas tegen het einde te verstrijken. Maar ook Schröder hecht geen groote waarde aan dit verschijnsel. Pletzer (Gynaecologische Enoyklopadie) zegt nog iets stelliger, dat „die Nabelgrube im YII Monat zu verschwinden heginnt"; in de YUlste maand is „der Nabel völlig glatt”. Een uitvoeriger beschrijving vind ik alleen in het handboek van von Winckel I. a. blz. 431: (door von Rosthorn). „Die Degend der Nabelgrube kann zweierlei Yeranderungen zeigen, welche zuweilen im Yerlaufe einer Schwangerschaft anzutreffen sind. Einerseits kann dieselbe sich staerker vertiefen, andererseits sich vollkornmen ausgleichen, ja fast vollkomen verschwinden. Ik meen met deze aanhalingen te kunnen volstaan, om de gevolgtrekking te maken, dat de meeste obstetrici over het algemeen weinig waarde hechten aan het verstrijken van den navel, en omtrent de gevallen, waarin, en omtrent het tijdstip, waarop dit verschijnsel zich voordoet, slechts een vaag begrip hebben; dat zij echter, wau-

4