Valt dus de vergelijking ten opzichte van de kinderen geheel ten gunste van de uitwendige keering uit, ook dient nog te worden nagegaan, hoe dit is ten opzichte van de moeders. De 4 gevallen van sectio caesarea, alle verricht hij bekken vernauwing, blijven weder buiten beschouwing. Het blijkt, dat inde 119 gevallen, waarin na uitwendige keering de baring per vias naturales plaats had, nog een aantal malen kunsthulp noodig was om de baring te beëindigen: 7 maal werd de forceps aangelegd, 1 maal werd het kind geperforeerd, 4 maal werd versie en extractie verricht, en 1 maal moest de stand van den in achterhoofdsligging ingedaalden schedel manueel gecorrigeerd worden. Bij de berekening vaneen percentage van vaginale kunstbewerkingen ter beëindiging van den partus moeten echter weder de gevallen van kunstmatige vroeggeboorte, waar dus tevoren reeds inwendige manipulaties verricht waren, worden uitgesloten; deze waren 12 in getal. Er schieten dan over 107 gevallen, en hierbij was 10 maal vaginale kunsthulp noodig, nl. 5 maal tangverlossing, 3 maal keering en uithaling, 1 maal perforatie en 1 maal manueele correctie. Dit geeft tezamen een percentage van 9.3 °/0, wat weder oneindig veel minder is dan de 61 °/0, bij de stuitligging berekend. Onder deze 107 gevallen waren nog 26 vernauwde bekkens, dus ruim 24 °/0. Rekent men ter nauwkeuriger vergelijking alleen die gevallen mede, waarin kinderen van 3000 gram of meer geboren werden, dan houdt men 84 gevallen over, waarbij in 5 met de forceps hulp verleend moest worden, 3 maal door versie en extractie en 1 maal door manueele correctie, tezamen dus 9 maal, of 10.7 0/o. Het verschil blijft dan nog even sprekend. Ook de moeders hebben dus van de uitwendige keering voordeel gehad. Yan de 123 op het hoofd gekeerde kinderen lagen erbij de baring 114 in achterhoofdsligging, 7 in kruinligging, 1 in afgeweken hoofdligging, terwijl er zich één weder in dwarsligging geplaatst had. De beide laatste gevallen gingen gepaard met prolapsus funiculi en zijn hierboven reeds besproken (Toe. 1903 n°. 40 en 1910 n°. 63). Yan de kruinliggingen gingen er 2 gedurende de baring spontaan in achterhoofdsligging over; zij waren dus blijkbaar een toevallige omstandigheid, en geen gevolg vaneen vermindering van flexie der vrucht, die door de (dan niet geheel lege artis verrichte) keering ontstaan zou kunnen zijn. Yan de overige 5 kruinliggiugen bestond er één bij een gemacereerde vrucht, waarvan de moeder lues en nephritis had. In 3 andere gevallen was er een plat vernauwd bekken aanwezig, en dient de kruinligging dus te worden opgevat als een aanpassing van het baringsmechanisme aan dien pathologischen bekkenvorm. In één van deze gevallen, bij een 11-para met een conjugata

28