deeld, waren van de 111 levende kinderen er slechts 11 asphyctisch, waarvan 4 bij prolapsus funiculi. Zoo heeft dus de uitwendige keering slechts een klein zondenregister, en brengt zij groote voordeelen mede. Een schaduwzijde is echter, dat zij niet altijd gelukt; inde ütrechtsche kliniek deed zich dit in 14 gevallen voor, terwijl 5 malen het resultaat der keering niet of onvolkomen behouden bleef. Dit zijn echter geen argumenten, die tegen de stelselmatige toepassing der methode aangewend kunnen worden. In het kort samengevat heeft dit onderzoek de volgende resultaten opgeleverd: De haring in stnitligging is, vergeleken met die in achterhoofdsligging, ongunstiger voor moeder en kind; voor de eerste door het veelvuldige!’ noodzakelijk zijn van inwendige kunstgrepen en door vermeerderde kans op groote verscheuringen van het perineum; voor het laatste dooreen grootere kans op afsterven gedurende of kort na de haring, op kwetsuren van meer of minder ernstigen aard, en op asphyxie. Dit alles kan vermeden worden door toepassing van de uitwendige keering op het hoofd, een operatie, die, lege artis en zonder gewelddadigheid uitgevoerd, voor moeder en kind als volkomen onschuldig beschouwd mag worden. Het zou onbillijk zijn, het vrij groote aantal uitzakkingen der navelstreng (6 maal op 123 gevallen), dat zich daarbij heeft voorgedaan, alleen aan de uitwendige keering ten laste te doen komen. ledere stnitligging die nog bijtijds ontdekt wordt, behoort dus, tenzij er een bijzondere contraïndicatie aanwezig is, door uitwendige handgrepen inde voor moeder en kind zooveel gunstiger hoofdligging veranderd te worden, en het nalaten van tenminste een ernstige poging hiertoe, moet een kunstfout genoemd worden.

30