blijkt wel voldoende, dat het oordeel van Denys over de kunde der vroedvrouwen verre van gunstig was. Dezelfde meening waren al zijn tijdgenooten toegedaan, van Solin g en, van Roonhuyzen en Ruysch: men behoeft hunne werken maar op te slaan, om telkens een zelfde afkeuring en minschatting over de toenmalige vrouwelijke verloskundigen te vinden. Reeds in 1701 had Van Deventer in zijn; „Manuale Operatien, zijnde een nieuw ligt voor vroedmeesters en vroedvrouwen” ]), zijn meening niet onder stoelen en banken gestoken: hij handelt in het eerste hoofdstuk van dit boek „over de hoedanigheid der vrouwen, die bequaam geoordeelt kunnen worden om goede vroedvrouwen te zullen zijn” en wij lezen daar: „een onglooflijk getal van vrouwen en kinderen zouden behouden kunnen worden, die nu door gebrek van rechte tijdige hulpe, het leven daar bij in schieten. Het hiet al bij de vroedvrouwen, ik heb mijn best gedaan; wat ik kan, hebbe ik alles gedaan; maar wat helpt het dat men zijn best doet, als het best niet goedt genoeg en is; en wat baat het, dat men alles doet wat dat men kan, als men niet en doet, hetgene men behoorde te doen, of ’t gene dat noodig is gedaan te worden.” Het verwondert hem dan ook: „ dat de Regeerders van Landen en Steden haar niet meerder laten aan gelegen zijn, om in alle Steden Scholen op te rechten, bequaam om de vroedvrouwen recht grondig te laten onderwijzen door Mannen, die niet alleen bequaam zijn, om volgens de Anatomie haar rechte denkbeelden te geven van die delen, waar in en omtrent zij haar werkingen moeten doen, maar die ook door eigen ervaringe als geoefende vroedmeesters haar klare en grondige onderrichtinge konnen geven van alle de nodige Handgrepen, die tot dat gansche werk van noden zijn.” Waste Parijs in 1680 reeds in het Hotêl-Dieu een vroedvrouwen school opgericht, ook in Holland had men dien eisch gevoeld, en in 1696 waste Amsterdam aan Ruysch opgedragen, voor de leerling-vroedvrouwen „ieder vierdeel jaars een subject te ontleden”, In hoeverre de ontboezeming van Yan Deventer er de oorzaak van geweest is, is niet gemakkelijk na te gaan, maar een feit is het, dat in 1717 te Rotterdam bepaald werd, dat de vroedvrouwen en haar leerlingen op het Theatrum anatomicum aanwezig hadden te zijn, zoo vaak de vrouwelijke organen werden gedemonstreerd2). In 1718 was Denys te Leiden aangesteld tot Ordinaris Stads Yroedmeester en gaf hij maandelijks lessen aan de Yroedvrouwen en andere leerende vrouwen. *) ’s-Grravenhage, 1701. !) De dokter, door E. D. Baumann, blz. 123.

2