Ik heb nu inde eerste plaats den duur der baring inde verschillende leeftijdsgroepen nagegaan. Hierbij doet zich de moeilijkheid voor, dat het begin der baring en dus ook de duur zich nooit met juistheid laat bepalen. In het algemeen is inde verslagen der verlossing het oogenblik, „waarop de vrouw de eerste weeën gevoeld heeft”, wel aangenomen en aangeteekend als het begin der baring. Natuurlijk is dit herhaalde malen foutief aangegeven door de vrouw zelf. Men ontmoet menige geschiedenis, waarin de baring 5, 6 dagen heet te hebben geduurd of wel slechts luttele uren, terwijl men er van overtuigd is, dat hierbij een groot vraagteeken past! Grooter waarborgen voor nauwkeurigheid zou men verwachten, indien men alleen den duur van het uitdrxjvingstijdperk in aanmerking nam, d. w. z. van het oogenblik, waarop de ontsluiting volkomen werd, tot de geboorte van het kind. Het bleek mij al spoedig, dat door deze beperking het aantal bruikbare klinische gevallen te gering werd om nog een verdeeling naar den leeftijd der moeder toe te laten, terwijl de poliklinische gevallen, afkomstig van nog weinig bedreven waarnemers, in dat opzicht al te weinig vertrouwen verdienden. Ik heb mij dus, hoewel noode, vergenoegd met den inde geschiedenis vermelden geheelen duur der baring en verwachtte niet anders dan onregelmatige, onbruikbare uitkomsten. Het was dus een ware verrassing, toen ik voor de klinische gevallen het volgende resultaat verkreeg: 1900 tot en met 1916. Gemiddelde duur der baring. 1831 I-parae (Kliniek). 12 —l7 jaar. 95 vrouwen. 1-6.6 uur. 18 „ 142 „ 17 19 „ 206 „ 16.6 „ 20 „ 225 ~ 16.6 „ 21 ~ 206 „ 15.8 „ 22 „ 191 „ 15.9 „ 23 „ 158 „ 17.7 „ 24 „ 126 „ 21.6 „ X 25 en 26 „ 174 „ 20.2 „ 27—.29 „ 151 „ 21.8 „ 30—37 „ 123 „ 25.9 „ 38—47 „ 34 „ 33.7 „ In deze uitkomsten werd ik getroffen dooreen zekere vastheid inde volgorde, naarmate men met oudere eerstbarenden te doen

216