Voorts deelt de Heerde Sn o o een geval mede van acute sigmoiditis bij een 4 maanden zwangere vrouw, bij wie hij geroepen was wegens retroflexio uteri gravidi incarcerati, met ileusverschijnselen. De 31 jarige vrouw was reeds een week ziek, toen zij haar dokter ontbood wegens buikpijn en braken en omdat zij ineen week geen ontlasting had gehad. Ook flatus zou zij sinds eenige dagen niet hebben geloosd. De hoog achter de symphysis staande cervix en een tumor in het Cav. Douglasii deden bovengenoemde diagnose stellen. Spreker vermoedde een tumor achter den uterus gravidus, die door den sterk opgezetten, pijnlijken buik vaag te voelen was en die tot peritonitis had aanleiding gegeven. Eenige uren later bleek dit in narcose inderdaad het geval te zijn en werd laparotomie gedaan, waarbij een peritonitis voor den dag kwam, uitgaande vaneen groot absces om de sterk gezwollen en ontstoken flexura sigmoidea, dat den uterus naar boven had verplaatst. Ter wille vaneen behoorlijke drainage werd de uterus geëxstirpeerd en de buik gesloten. De toestand was aanvankelijk bevredigend. Het braken hield op, er kwamen ontlasting en flatus, de pols bleef echter zeer frequent en ondanks alle excitantia stierf patiënte na 3 dagen. De zwangere uterus werd vertoond. Kouwer vraagt, waarom de uterus geëxstirpeerd is en waarom niet eenvoudig door het achterste gewelf is gedraineerd. De Snoo meende door de wegneming van den uterus het best voor de drainage te hebben kunnen zorgen. Kouwer. deelt het volgende geval mede van verkeerde diagnose. Een 43 jarige IY para heeft in Jan. 1916 voor het laatst een abortus gehad, de menses waren tot eind Maart T7 gewoon, daarna een amennorrhoe tot 24 Juni. Zij is toen gaan vloeien, werd onpasselijk en bewusteloos. De assistent der verloskundige polikliniek vond links naast den uterus een pijnlijken tumor ter grootte vaneen vuist. Inde kliniek, 24/VI opgenomen, werd hetzelfde gevonden, de tumor lag links en achter den uterus. De diagnose werd gesteld op gebarsten extrauterine zwangerschap met haematocele. 29/YI werd een weefselstukje uitgestooten, dat mikroskopisch decidua bleek te zijn. Patiënte werd tot 7/VIII resorbeerend behandeld, had geen pijn meer, vloeide niet meer. De uterus lag wat naar rechts in retroversie, het rechter adnexum was zoo groot als een kastanje, aan den bovenkant wat vaag. In het Cav. Douglasii hier en daar een hobbelige massa, waarvan de grootte niet zeker waste schatten, echter belangrijk kleiner dan bij opneming, en welke als een restant van de haematocele werd beschouwd. 20/VIII menses normaal, patiënte voelt zich zwakker worden. 10/IX wordt dooreen assistent gevonden: uterus in anteflexie, naar

309