had Rabl een voordracht gehouden „Ueber Atresie der Pollikel und „Bildung des Corpus luteum bei Menschen und Saugetieren” 1). Aan het einde van die voordracht werden praeparaten vertoond van hemzelf en van Sobotta die, „die Umbildung der Granulosazellen in Lutein„ zeilen, sowie das successive Eindringen spiudeliger Bindegewebs„zeilen aufs schönste erkennen lassen”. Men heeft wel eens gemeend, dat zij, die meenden te kunnen aannemen, dat het corpus luteum zoowel uit epithelium- als uit bindweefselcellen is opgebouwd, een brug vormden over de diepe klove, die er bestond tusschen de meeningen van Sobotta en die van zijn tegenstanders. Sobotta wijst echter deze opvatting af. Hij beschouwt het bindweefsel uitsluitend als bijzaak. Aan deze meening, reeds in zijne studie over het corpus luteum van de muis uitgesproken 2), heeft hij steeds vastgehouden. Nu ik toch eenmaal van mijn eigenlijk onderwerp ben afgedwaald, wil ik nog met een enkel woord opmerken, dat men bij Sobotta bijna nooit het woord „luteïnecellon” zal ontmoeten, ja hij waarschuwt er zelfs herhaaldelijk voor dat woord te gebruiken, en wanneer hij er al eens gebruik van maakt, dan vindt men er steeds aan toegevoegd „der Autoren”. Hij beschouwt het gebruiken van het woord „luteïnecellen” als verkeerd, omdat het reeds aanleiding heeft gegeven tot vergissingen. Ineen referaat, dat Sobotta gegeven heeft over verschillende studies van van der Stricht, komt dit duidelijk uit. Na een verschil van meening te hebben uitgelegd, zegt hij: „Und „das Unheil stiftet wièderum das Wort „Luteinzellen” vor dessen sinnloser Anwendung ich schon mehrfach gewarnt habe” 3). Yan der Stricht vond bij een vergelijkend onderzoek, dat het corpus luteum van den mensch en dat van de vleermuis veel overeenkomst vertoonden „Chez la femme cependant, les cellules a lutéine „d’origine conjonctif sont beaucoup plus nombreuses que chez la „chauve-souris, mais au fond le processus est toujours le même. „Les cellules a lutéine proviennent des cellules épithéliales folliou„laires persistantes et des cellules interstitielles conjonctives”. Verder wordt nog vermeld: „Le tissu conjonctif vasculaire de la thèque interne •) Centr. f. Gyn. Bd. 23, 1899, p. 488. 2) 1. o. p. 302 „Letzteres (bedoeld wordt bindweefsel) aber bat in dem Gebilde „nnr etwa dieselbe Bedeutung wie in einer Drüse oder sonst irgend einem Organ „ist also nebensaohlioher Natur”. Hij voegt daaraan toe „Die Zahl seiner Elemente „ist im ausgebildeten Corpus luteum nicht so sehr viel geringer als die des „Epithels, aber die Masse des letzteren überwiegt um das vielfaohe”. 3) Ergebuisse etc. Bd. XI, 1901, p. 957.

85