inplanting van den ronden band tot in of nabij het ostiuui externum. Een groot haematoom in het linker parametrium zette zich voort in de richting der nier, ook had het bloed zich Oen weg gebaand tusschen blaas en baarmoeder door, tot in het rechter parametrium. Daar de scheur te onregelmatig was om voor hechting in aanmerking te komen, werd de baarmoeder geëxstirpeerd met het gedeeltelijk afgescheurde linker ovarium; het rechter werd gespaard. Daar het weefsel der cervix sterk doorbloed was, kon de grens tusschen cervix en vagina niet scherp worden onderscheiden: de amputatiesnede viel dan ook even boven den rand van het ostiurn externum. De wondranden werden omzoomd met lang gelaten catgutdraden, die dooreen assistent mot een per vaginam ingébrachte korentang naar buiten werden getrokken. Hierdoor werden de wondranden inde vagina gestulpt en bleef er aan den kant der buikholte een met peritoneum bekleede, niet verwonde trechter over, een uitstekend drainage-kanaal. De grooto parametrane holte werd losjes gevuld met vioformgaas, dat, met een tweede gaasstrook, die de holte van het kleine bekken bedekte, door den ondersten wondhoek naar buiten werd geleid. Daar inde fossa iliaca nog veel bloed door de serosa heen schemerde en het vermoeden wekte, dat een teruggetrokken bloedvat wellicht nog bloedde, werd de serosa ingesneden; het bleek echter weldra, dat het niet mogelijk was in het reeds gestolde bloed, dat het celweefsel infiltreerde, een bloedvat op te sporen; deze wond werd dan ook schielijk met catgut gesloten. De vrouw is zonder eenigen tegenspoed hersteld Aan den uterus is nog te zien, dat de linker arteria uterina overeen paar c.M. lengte bloot ligt en doorgescheurd is; zij heeft dus vermoedelijk niet al te langen tijd gebloed, daar de vrouw dit zeker niet zou hebben overleefd. Inde omgeving der scheur heeft het weefsel een uiterlijk als van litteeken, waardoor het spontaan optreden der scheur verklaarbaar wordt. De scheur is vermoedelijk ontstaan op de volgende wijze: Het hoofd week naar rechts af en er werd een voet voelbaar, vermoedelijk kwam nu de stuit lager en zou door de weeën de hoofdligging geheel in stuitligging zijn veranderd, indien deze „zelfkeering” niet was bemoeilijkt; op zeker oogenblik werden hoofd en stuit tegelijk in het onderste deel der baarmoederholte geperst; op dit oogenblik traden de stormachtige weeën op en bezweek weldra de baarmoederwand onder den aandrang van de daartegen geperste stuit: hier was de wand verzwakt (zie boven). Nu hielden de weeën op, de verscheurde baarmoeder trok zich geleidelijk over stuit en rug, ten slotte over het hoofd van het kind terug, terwijl het been

252