Uit de door v.d. Hoeven1) aangehaalde statistieken dor „dooiden medicus behandelde (abortus)gevallen in het algemeen” zou men een gemiddelde sterfte van 1 op 56 vrouwen berekenen. De sterfte onder de niet-behandelde vrouwen zal vermoedelijk nog veel grooter zijn. Dat bovendien het aantal gevallen van abortus provocatus met doodelijken afloop niet gering is, in verhouding tot het totaal aantal „sterfgevallen indirect verband met en gedurende de zwangerschap” (rubriek 134), zal zeker een merkbaren invloed uitoefenen op het totale sterftecijfer aan „kraamvrouwenkoorts”, enz. Waarschijnlijk moet hieraan, althans ten deele, toegeschreven worden het ongunstige sterftecijfer voor Amsterdam. Onder de steden met meer dan 30.000 inwoners vertoont Amsterdam op twee na het hoogste sterftecijfer aan kraamvrouwenkoorts, enz. Hetgeen wèl in aanmerking moet komen bij de zuivering der statistieken, is de frequentie van den abortus. Over het in ons land jaarlijks plaats hebbende aantal misgeboorten bestaan geen gegevens. De bestaande opgaven inde literatuur, ook voor het buitenland, zijn afkomstig van klinisch of poliklinisch materiaal en zijn zeer uiteenloopend. Seitz2) en Chazan2) komen op grond van de aangehaalde cijfers uit de literatuur tot de conclusie, dat de frequentie wel grooter moet zijn dan Hegar opgeeft, die op 8 tot 10 bevallingen één abortus rekent. Uit de gegevens van het materiaal der Verloskundige Universiteits-Polikliniek te Utrecht3) werd voor de jaren 1909 en 1910 een frequentie van 9.49 °/0 berekend, terwijl Bosman4) uiteen iets vroeger tijdvak tot 9 °/0 kwam. De opgaven in v.d. Hoeven’s Leerboek5) geven een gemiddelde van 1 op 5 normale geboorten, terwijl Prof. v.d. Hoeven zelf een frequentie van 1 op 3 berekent. Rekening houdende met genoemde factoren, zullen dus schattenderwijze verbeteringen aangebracht moeten worden ter verkrijging van gezuiverde statistieken. Aangezien volledige en betrouwbare gegevens, ook op deze punten, beschikbaar zijn inde Integraal-overzichten van de Verloskundige Kliniek en Polikliniek der Rijks-üniversiteit te Utrecht, leveren deze voor ons ') Prof. Dr. P. C. T. v.d. Hoeven, Pathologie van Paring en Pnerperium. Leiden, 8. C. van Doesburgh. 1918, p. 23. U v. Winckel, Handbuch der Oeburtshilfe. 3) Zesde Integraal overzicht, door Prof. Dr. B. J. Kouwet, met medewerking van M. L. Muller. Kampen, 1916. 4) J. P. M. Bosman, Over herhaalde haring bij dezelfde vrouw. Diss. Utrecht, 1909. 5) v.d. Hoeven, 1. c. p. 22.

265