allerlaatste draaiing toe zijn blijven bestaan; want tijdens de allerlaatste stuwing kon nog bloed worden uitgestort in het kleine, ronde gedeelte van het gezwel. Daar de bloeduitstorting alleen in dit kleinere gedeelte heeft plaats gehad, terwijl de dermoid-cyste daarvan vrij bleef, kan de draaiing van den steel zelf niet de onmiddellijke oorzaak daarvan zijn geweest. Men kan zich nu denken, dat de cyste met haar reeds verwrongen steel aanvankelijk vóór den breeden band lag en op zeker oogenblik over den bovenrand hiervan naar achteren rolde; toen greep deze bovenrand vast in de reeds te voren bestaande groeve tusschen de twee deelen der cyste en bracht hier eene snoering tot stand, die sterker en sterker werd, naarmate het gezwel meer en meer in het cavum Douglasii werd gedrongen. Op dit oogenblik trad er eene bloeding op in dit afgesnoerde kleinere deel. Weldra hield de bloedstroom in den gedraaiden en nu bovendien ook nog gerekten steel geheel op, waardoor het niet meer kon komen tot bloeding in de rest van het gezwel, het dermoid gedeelte. Of de steel toen daarop, door de rekking, is afgescheurd, of wel, dat hij, op het punt van af te scheuren, door de repositie den laatsten stoot kreeg, is niet meer na te gaan. Het laatste schijnt mij wel het meest waarschijnlijke. In de literatuur zijn overigens spontane afscheuringen, zelfs van een veel dikkeren steel, ruimschoots bekend.

194