Engelhard merkt op, dat de pudendus-anaesthesie lastig is uit te voeren. De resultaten zijn steeds onzeker. Yeel gemakkelijker is de praesacrale anaesthesie, welke hij echter met het oog op de beschadiging van het geïnfiltreerde weefsel door het uittredende hoofd niet gewenscht acht. De hoeveelheden vloeistof, die men inspuit, zijn toch vrij groot. Kouwer heeft den indruk, dat de vrouwen het uitdnjvingstijdperk lang niet zoo erg vinden als het ontsluitingstijdperk. Individueel zou men in het uitdrijvingstijdperk de pijn kunnen verzachten door morphine of plaatselijke gevoelloosheid. De Snoo juicht het toe, dat gebleken is, dat de gynaecologen hier te lande er niet voor zijn. Prof. Kouwer. Praecervicaal oedeem hij dreigende ruptura uteri. Het optreden van oedeem van den rand van den uitwendigen baarmoedermond bij een langdurige haring is een welbekend verschijnsel. Meestal zwelt alleen de voorlip, als gevolg van beklemming tusschen den schedel van het kind en het schaambeen. Dikwijls ondervindt ook de blaas hiervan den nadeeligen invloed, wat zich verraadt door bloeduitstorting in de blaas of zelfs door necrose van den blaaswand. De verklaring daarvan levert geen moeilijkheden op. Daar de hier bedoelde toestand het voorspel kan zijn van overmatige rekking van het onderste uterussegment, is het ook begrijpelijk, dat bij ruptura uteri op de klassieke plaats, het onderste uterussegment, de Maagbloeding’ slechts zelden ontbreekt. Een waarneming, die wij kort geleden in de kliniek deden, opent de mogelijkheid voor sommige gevallen ook nog aan een andere verklaring te denken. Een 32-jarige YI p. werd 23 Aug. ’20 (Toe. 1920—no. 362) in de kliniek opgenomen, teneinde bij haar, zoo noodig, vroeggeboorte op te wekken. Bij haar eerste bevalling, die in 1912 in de polikliniek plaats had (no. 196), moest de tang worden aangelegd bij positio occipitosacralis. Het uitdrijvingstijdperk duurde meer dan 6 uren, gedurende welken tijd een toenemend oedeem der voorlip werd opgemerkt en de urine bloed ging bevatten. Het kind werd levend geboren en woog 3250 gram. De G.Y. werd bij deze gelegenheid geschat op 9—c.M. Ter voorkoming van nieuwe moeilijkheden werd de vrouw in de tweede zwangerschap in de kliniek opgenomen, (Toe. 1913—no. 280), zoo noodig voor vroeggeboorte. De stuitligging werd bij herhaling

212