in hoofdligging veranderd, maar keerde telkens terug: de bevalling, die wij ten slotte op het natuurlijke tijdstip afwachtten, had bij stuitligging plaats. Levend kind van 3000 gram. Ditmaal werd geen cervix-oedeem opgemerkt. De 3e en 5e zwangerschap eindigden in abortus. Aan het einde der vierde zwangerschap werd wederom vroeggeboorte overwogen, (Toe. 1916—no. 2) maar ten slotte niet noodig geoordeeld. Ook thans weder moest het kind herhaaldelijk uit stuitligging op het hoofd worden gekeerd, ditmaal met het gewenschte gevolg. Er werd zonder kunsthulp een levend kind geboren van 4760 gram, met een harden schedel, na een ontsluitingstijdperk van 6en een uitdrij vingstijdperk van 41/2 uur. Ook ditmaal geen oedeem, noch rekking van het o.u.s. aan te toonen. Dit nam ons wantrouwen in den invloed der bekkenvernauwing wel grootendeels weg, maar veiligheidshalve controleerden wij de vrouw in de 6e zwangerschap toch wederom in de kliniek, gedurende de laatste maand. Ook nu weder moet herhaaldclijk de uitwendige keering op het hoofd worden verricht. De groote neiging der vrucht tot stuitligging vind, gelijk ook vroeger bij alle bevallingen reeds was waargenomen, haar verklaring in den breeden zadelvormigen fundus uteri, herinnerend aan uterus bicornis. Nogmaals meenden wij, na wekelijksche controle, kunstmatige vroeggeboorte te kunnen vermijden. De vrouw maakte valsch alarm op 15 Sept.: de labia waren toen eenigszins gezwollen, wat bij de sterke ontwikkeling van varices daar ter plaatse en van de beenen geen verwondering wekte, maar ook de rand van het ostium externum uteri werd als „oedemateus” (zonder meer) in de geschiedenis beschreven. Een voorliggend deel was toen niet te bereiken. Na het onderzoek werd voor de zooveelste maal het kind uit stuitligging in hoofdligging gebracht. De weeën hielden weldra op. 22 Sept. werd nogmaals op het hoofd gekeerd en eenige uren later begon de haring met het afloopen van vruchtwater bij staande portio vaginalis en op den ingang dobberend hoofd. Weldra werden de weeën krachtig, negen uren na het begin zelfs zeer krachtig en veelvuldig, maar nu namen zij in kracht af. De schedel begon zich thans vast te zetten op den bekkeningang met de groote fontanel dicht bij het promontorium. Twaalf uren na het begin is er 7 c.M. ontsluiting, rondom beginnend oedeem van den baarmoedermond, hoofd vast. In de urine werd nu bloed gevonden, maar sterke rekking van het o.u.s. kon niet worden aangetoond. Vijftien uren na het begin onderzocht ik de vrouw en vond het volgende: Uterus smal, lang gerekt, de rechter hoorn belangrijk lager dan

213