Inde hier te beschrijven gevallen trad het oedeem nietperiodisch op, doch stond niettemin onder invloed van de inwendige stofwisseling. Door zijn localisatie werd het oedeem tot een zeer hinderlijk symptoom voor de patiënte en dwong dus tot het zoeken naar een afdoende therapie, welke eerst kon worden toegepast na het vaststellen van het oorzakelijke moment. Frau X, 37 jaar, een gescheiden vrouw, Duitsche, raadpleegt mij in Mei 1919 wegens fluor albus en een lichte pruritus vulvae. Den laatsten tijd heeft zij ook nu en dan een dikte bemerkt aan de vulva, gepaard gaande met een gevoel van zwaarte. Zij heeft één zwangerschap doorgemaakt, 10 jaren geleden. Sinds een half jaar heeft zij veel verdriet gehad en zich tenslotte van haren ontrouwen echtgenoot laten scheiden. Behalve een licht eczeem aan de vulva is, als eenig verschijnsel, aanwezig een zwelling aan den voorwand van de vagina, even boven den meatus urethrae, verschuifbaar op den urethraalwand. Uit de urethra komt geen uitscheiding, het slijmvlies ziet er normaal uit. Binnen enkele weken krijgt patiënte last vaneen „prolaps-gevoel”. De zwelling blijkt toegenomen te zijn en zeer hard geworden. De localisatie is nog dezelfde. Daar aan de mogelijkheid vaneen tumor wordt gedacht, wordt patiënte naar een uroloog (coll. H anken) verwezen. Deze vindt aan de urethra geen afwijkingen. Daar uit den wisselenden omvang der zwelling haar oedemateuse aard blijkt, stelt coll. Hanken voor om patiënte een thyreoid-praeparaat toe te dienen. Wegens vertrek van patiënte ' naar, Duitschland, wordt deze therapie uitgesteld. In April 1920 keert zij weéf; zij is in dien tusschentijd behandeld met baden, electriseeren en massage, tenslotte is zelfs een proeflaparotomie (!) verricht, ter opsporing vaneen eventueel inwendige oorzaak. Er werden, volgens bericht, alleen oude peritonitis-adhaesies gevonden, doch aan de inwendige genitalia g'een afwijkingen. Dit alles had, volgens patiënte, geen effect. De zwelling was (als tevoren) afwisselend sterker en minder sterk geweest, en wel, zooals zijzelve aangaf, meer afhandelijk van haar nerveuzen toestand dan van de behandeling. Eerst in Augustus 1921, verschijnt patiënte weer, omdat zij weer heel veel last van het hinderlijke verschijnsel heeft. De zwelling is inderdaad weer sterk toegenomen. Coll. Hanken schrijft haar een kuur voor van Extr. glandulae thyreoideae, 3 X dgs. 0.025 gr. (van het extract van Burroughs Wellcome & Co.) Binnen 14 dagen is de zwelling sterk teruggegaan, spoedig daarop keert de menstruatie weer. Gedurende de menses is het pseudotumortje 1 geheel verdwenen. Patiënte voelt zich heelemaal veel beter en is uiterst dankbaar, vertoont zich echter , later niet meer. Door het eigenaardige van dit geval getroffen, vooral door het dankbare der therapie, betreurden coll. Hanken en ik

388