vaginale amputatie mogelijk is, verkies ik de supravaginale amputatie boven de totaalexstirpatie, om zijn eenvoudiger techniek en snellere uitvoerbaarheid. Steeds wordt met groote zorg toegezien, dat het geheele wondterrein met peritoneum overhecht wordt. Van alle door mij geopereerde patiënten zijn er 2 tengevolge van de operatie gestorven, dus 3,4 %. Reken ik hierbij de 5 patiënten, geopereerd voor metropathia haemorrhagica, die alle genezen zijn, dan is de mortaliteit 3,2 %. De ziektegeschiedenissen der 2 gestorven patiënten volgen hieronder: I. 1919. 45 j. Groote myomateuse uterus, met een linkszij dige ruimkinderhoofdgroote intraligamentaire knobbel; linkszij dige vuistgroote ovariaalcyste. Het geheel is absoluut onbeweeglijk, door uitgebreide adhaesies (oude pelviperitonitis). Om te trachten de operatie te vergemakkelijken, tevens ook om de kans op ureterverwonding te verminderen, besloot ik eerst het intraligamentaire myoom te enucleëeren. Bij het indraaien vaneen myoomboor kwam een necrotische massa uit de steefcopening. Verder verliep de totaalexstirpatie vlot. De vrouw stierf na 5 dagen aan diffuse peritonitis. Hoewel de vrouw geen temperatuursverhooging had voor de operatie, is het toch wel waarschijnlijk, dat het necrotische myoom geïnfecteerd was. 11. 1921. 49 j. Enorme buiktumor, reikende tot het midden tusschen navel en proc. xyphoïdeus. De diagnose was: vermoedelijk inoperabel ovariaalcarcinoom. Na de buikopening leek het eerst, dat de diagnose juist was, De tumor was halfvast van consistentie, met uitgebreide vergroeiingen met dundarm, dikdarm, mesenterium, omentum en peritoneum parietale, zoadat het kleine bekken niet te bereiken was. Uit het feit, dat nergens metastasen te ontdekken waren, wat bij dergelijke vergroeiingen toch wel verwacht mocht worden, meende ik, aan de maligniteit te mogen twijfelen. In het losprepareeren ontstond een verwonding in het mesenterium, ongeveer ter grootte vaneen flinken rijksdaalder. Deze wonde bloedde nagenoeg niet, zoodat besloten werd met de sluiting te wachten, tot de geheele tumor verwijderd was. Toen deze geheel los was, bleek ik te doen te hebben met een enorm subsereus myoom. De uterus werd nu totaal geëxstirpeerd (ook in het corpus zaten enkele knobbels), doch voor ik hiermee klaar was, stierf de vrouw (ruim 1 uur na het begin der operatie). Bij obductie (Dr. van Rijss el) werd als doodsoorzaak gevonden luchtembolie. Een verwond groot vat werd niet gevonden. De verklaring moet dus wel deze zijn, dat na de luxatie van den grooten tumor de vaten van het splanchnicusgebied, aan de hooge spanning gewoon, zich uitzetten, waardoor ook door de kleine mesenteriaalvaten lucht kon binnentreden.

396