bezwaren en kon dat ook weer niet gehandhaafd blijven. Nee, 't was nooit wat geweest en 't zou ook nooit wat worden. Z'n broer was kellner, had het heel wat beter, dein hij. Maakte soms prachtige dagen, je moest hem zien, als hij op z'n vrije dag uitging. Heele meneer, hoor! Graag zou hij met hem oversteken. „Hè, wat? Nee, meneer, 'k zit niet te suffen, waar wilde U naar toe? Best, meneer!" Een klant. Maar één met een gezicht als een donderwolk. Vijftien cent fooi, als 't méé viel!

De kellner gaapte achter z'n niet meer schoon servet en keek op de klok. Nog minstens een uur en hij was nu al doodop. Zoo n heele dag staan en loopen, 't bezorgde je platvoeten en een slecht humeur. Hondenbaan. Dankje-meneer spelen tegen iedere vlegel, die je een dubbeltje fooi in je handen stopte. Als 't druk was, kwam je handen tekort, riepen ze je van alle kanten. „Ober, waar blijf je nou?" „Ober, ik wacht al 'n half uur op m'n biertje!"-„Ober, komt nou eindelijk die omelette-auxfines-herbes, die ik besteld heb?" En jij maar: „Kom bij U, meneer." „Zeker, meneer." „Onmiddellijk meneer." Je werd er gek van. En als er geen klap te doen was, hing je maar wat rond, of je moest de vuile boel schoonmaken. Nee, dan zoo'n violist. Had een heerenleventje. Kwam 's avonds om half negen, speelde 'n paar uurtjes, zat te chancen met de meisjes in de zaal, en hij streek z'n centjes op. Altijd keurig in de kleeren, kreeg rondjes uit de zaal en als er 'n goeie mop gespeeld werd applaus. Dat was tenminste een dankbaar beroep. Maar hij...

Met een zucht van verlichting klapte de violist z'n vioolkist dicht. Barstende hoofdpijn had hij van die vieze drankatmosfeer en de dikke rookwalm, waarin hij nu weer uren had moeten werken. En wat voor werk! Altijd maar weer dezelfde afgezaagde deunen, want daar hield het publiek van. Beroepshalve moest je steeds met een béte grijnslach op je gezicht zitten, want anders v*as je te zuur en namen ze je niet meer terug, 't Was trouwens toch een gesukkel met die contracten. Over een paar dagen was het de eerste en dan moesten ze hier weg. Niet te lang de zelfde musici, dat was immers het parool. Afwisseling, Maar zij hadden nog geen nieuw contract, verloren dan misschien weer minstens twee weken. Kon je op een houtje bijten. En nou weer midden in de nacht door dat hondenweer naar huis. Een aspirine innemen tegen de hoofdpijn, en uren wakker liggen, omdat je nog steeds het geroezemoes rond je ooren hoorde en je steeds maar die vervelende deunen door je hoofd speelden. 's Morgens laat wakker, hangerig en humeurig, 's middags repeteeren. Bah, meters hing het hem de keel uit. Naar zee had hij gewild, net als die jonge stuurman, die vanavond in de zaal zat. De levensvreugde las je op z'n gebruinde snuit. Water, lucht, gezondheid, een vrij zwerversleven, over de verre zeeën de wereld over. New York, Yokohama, Brisbane, Buenos Aires, Batavia, San Francisco overal kwamen die kerels. Dat was pas leven

Met een flinke kater werd de stuurman wakker in z'n oer-burgerlijke hotelkamer, die er in het grille morgenlicht nóg karakterloozer uitzag

dan gisterenavond. Een idioot was hij geweest, weer zoo te drinken. Wat voor plezier had hij er van gehad? Plezier? Z'n ellende had hij met de drank probeeren weg te spoelen, z'n narigheid, de ellende van z'n miserabel zeemansleven. Wat had een zeeman? Was er één baantje, dat nóg beroerder was? Hij kon het zich niet indenken. Altijd maar van huis af, z'n vrouw en z'n bengel van vijf zag hij vrijwel nooit. Tusschen twee reizen door heel eventjes en dan maar weer de zee op. In weer en wind op de brug, bij storm, bij mist, bij twintig graden vorst, van de eene haven naar de andere, altijd maar zwabberen over adie eeuwig-gelijke zee, waar hij het mooie al lang van afgekeken had! Is het een wonder, dat hij de door de dichters (die lekker bij hun warme kachel achter hun schrijftafel zaten) in ontroerende woorden bezongen zee verwenschte? Nijdig kleedde hij zich, ontbeet in de koude, kille ontbijtzaal en stapte toen de straat op. Even een pakje sigaretten koopen. De winkelier rees van z'n stoeltje op, legde z'n krantje opzij en vroeg glimlachend, wat hij wenschte. Die man had makkelijk lachen. Met zóó n leventje. Altijd z'n eigen baas, niemand wien hij verantwoording had af te leggen, rustig op z'n stoeltje zitten en nu en dan een gezellig praatje met z'n klanten. Altijd thuis, op tijd z'n natje en z'n droogje, z'n vrouw en kinderen in z'n omgeving, nou, hij teekende er voor. Die man was te benijden. Heel wat anders, dan hij, die morgen weer met z'n schuit naar Archangel zou varen. En wanneer kwam hij weer thuis...?

De winkelier keek even door z'n etalageruit naar buiten. En hij zag meneer Jansen juist z'n kantoor aan de overzijde van de straat binnenglippen, zooals hij dat vrijwel iedere morgen deed. Zoo, die was weer binnen. Maar een bestaantje, zoo n kantoorbediende. Een heerenleventje, een paar uurtjes werken (en dan nog niet al te hard), een wandelingetje, weer een paar uurtjes werken, en hij was weer vrij. Streek aan het eind van de maand z'n centjes op, en had nergens zorgen over. 's Zomers twee of drie weken vacantie, hij wist niet wat vacantie was. Dadelijk stak hij met hem over. Hij had geen gezeur meer aan z'n hoofd, wat hij nu weer moest bestellen, en hoe hij de wisseltjes van z'n leveranciers aan het eind van 't kwartaal zou moeten betalen. Geen aap-wat-heb-je-mooie-jongen meer spelen tegen klanten, die hij het liefst met een vaartje de winkel uit zou slingeren, als ze éérst naar een lekker sigaartje vroegen, — niet te duur, maar ^en forsch model, een beetje pittig,-maar toch niet té; — dan liet hij iets zien, beval het met overtuiging aan, omdat het werkelijk een lekkere sicfaar was. Maar de oogen van den klant dwaalden over andere kistjes, want ze vertrouwden het zaakje niet. Dat was zeker een sigaar, waar de winkelier af wou. En ze namen een sigaar met een bandje, dat stónd, al was het dan ook de slechtste, die hij in huis had. Je zóu ze Maar je moest blijven glimlachen en vooral niet vergeten: „Dank U, meneer" te zeggen. Nee, dan die Jansen, nergens zorgen over...

Hoe Jansen erover dacht, weten wij al,..

is Uw haarwaschmiddel wel ALKALI-VRIJ? Het klinkt als een gewetensvraag. Zóó erg is het niet, maar een belangrijke vraag is het wel! Hoevelen zijn niet tevreden met ouderwetsche, alkali-houdende shampoo's, zonder dat zij het gevaar hiervan inzien? Gewone shampoo's vormen met water kalkzeep, die een witten neerslag op het haar achterlaat en het dof en onaantrekkelijk maakt. BLONDONA en BRUNETTA, de moderne alkali-vrije haarwaschmiddelen, maken een eind aan de lastige kalkzeepvorming. Verzorg Uw haar voortaan uitsluitend met Blondona of Brunetta, de alkali-vrije haarwaschmiddelen! BLONDONA VOOR BLOND HAAR Bevat KAMILLOFLOR, het extract van bergkamillen, waardoor zelfs donker geworden blond . haar de oorspronkelijke lichte kleur terugkrijgt. BRUNETTA VOOR DONKER HAAR Verleent door het preparaat HEQUIL donker haar een warmen, diepen gloed, die de schoonheid van elke brunette verhoogt. VH 168-0141