DIT ZEGEL waarborgt U da» de zulnlgheldswenken, die Kier naar voren worden gebracht, de Instemming hebben van den Economischer» Voorlichtingsdienst, Afd. v. h. Dep. v. Handel, Nijverheid en Scheepvaart. CIRCULATIE F. en F. W het geoctrooieerde Beckers-systeem I Maximale warmteuitstraling! Minimaal brandstofverbruik I Alle Beckers Haarden en ook de Haardkachels „Paula", „Germaine" en „Fram" kunnen bogen op deze vernuftige Frontof Front-Wandcirculatie. Ongeëvenaardzuinig! Tallooze enthousiaste gebruikers. NUTTIGE STOOK-WENKEN I (vervolg) 6. Pas op voor warmteverliezen I Warmte Is een snelle vluchtelinge. Zijn er reten of kleren, dan ontsnapt er dag en nacht nuttige warmte uit het vertrek. Laat Iedere onnoodlge opening wegwerken met daartoe geëigend materiaal. Houd ook de deuren goed dicht en stook nooit zóó hard, dat U de ramen moet openzetten! Ook als de kamers gedaan en gelucht worden, haard of kachel op „zacht branden" Instellen. fl BECKERS' HAARDEN & HAARDKACHELS

Frank Nor, de eenige zoon van den president der Vereenigde Ijzergieterijen, meende talent te hebben als kunstschilder. Hij verloofde zich met de wereldsche en lichtzinnige Lise David, wie het slechts te doen was om een rijken man, die al haar wenschen kon bevredigen.

Frank wilde op Oudejaarsavond met een „dolle fuif" afscheid nemen van zijn vrijgezellen-leven. Bij een gevaarlijke grap loste een zijner vrienden een schot op hem, waardoor Frank blind werd. Lise en twee harer vriendinnen waren hiervan getuigen. Weldra bleek de blindheid ongeneeselijk te zijn. Frank was wanhopig, wilde in 'n bui van radeloosheid zelfmoord plegen. Lise verwaarloosde hem.

Op voorstel van zijn papa werd voor Frank een verpleegster-gezelschapsdame in dienst genomen. Hij was daar sterk op tegen geweest, ofschoon hij tenslotte toch had toegegeven, en aanvankelijk behandelde hij haar zeer onvriendelijk en zelfs ongemanierd. Vrij plotseling echter veranderde zijn houding tegenover haar geheel, en zonder dat hij zich daarvan goed bewust was, had zij hem geheel voor zich gewonnen. Op zekeren dag vroeg Lucia, zoo noemde Frank haar, aan zijn vader of zij eens mee mocht om de fabrieken te bezichtigen.

Toen kreeg Frank plotseling het pijnlijke gevoel, dat iemand anders beslag legde op zijn eigendom. In zijn gedachten en zijn gevoelens beschouwde hij Lucia al izoo volkomen als de zijne, dat hij het ondraaglijk vond, als iemand anders van haar gezelschap profiteerde. Hij was zoo egoïstisch, als een verliefde man maar zijn kan!

Het gevolg was, dat hij plotseling een ingeving kreeg, snel een besluit nam.

„Ik ga mee naar de fabriek, papa," zei hij met ternauwernood beheerschte opwinding.

Johan Nor keek verbaasd op. „Wèt zeg je Frank? Hoe kom je zoo plotseling op dat idee?" „U heeft er toch geen bezwaar tegen, dat ik meega?" vroeg hij licht ontstemd.

„Natuurlijk niet, beste jongen! Ik verbaas mij er alleen maar over, dat je van huis wilt gaan, terwijl je Lise's bezoek verwacht!"

„O, het is zoo dikwijls gebeurd, dat ik haar verwachtte, dat ik naar haar beizoek verlangde, terwijl zij niet kwam; dus is het niet zoo erg, als zij een keer komt, terwijl ik niet thuis ben, om haar te ontvangen." Verder werd er niet over gesproken. Johan Nor begreep de ware reden van Frank's besluit en vond het niet gewenscht, verder op de zaak in te gaan.

De ijzergieterijen lagen vier kilometer buiten ~de stad. Het was een reusachtige onderneming, een kleine

kolonie op zichzelf. Bij de fabrieksgebouwen stond een groot aantal arbeiderswoningen, door kleine tuinen omringd.

Als kleine jongen had Frank zijn vader dikwijls naar de fabriek vergezeld. Dan speelde hij, soms ook met zijn kameraden, op het terrein van de gieterij. Daar had zijn fantasie

izich ontwikkeld.

Daar had zijn vader getracht, hem waardeering en bewondering voor den arbeid bij te brengen.

Frank dacht daar aan, toen hij buiten, voor het kantoor, op een bank zat, terwijl zijn vader Lucia door de gieterij rondleidde. De ongelukkige blinde jongeman voelde zich merkwaardig opgewonden in deze omgeving

van den arbeid. Hij had het gevoel van een ontslagen arbeider, die kwaad en afgunstig zijn gelukkige kameraden, die nog in het bedrijf werkzaam waren, beschouwt. Nu kon hij zich onmogelijk indenken,

dat hij vroeger een afkeer had gehad van werk, dat hij nooit anders dan met tegenzin had gedacht aan de fabriek van izijn vader, waar hij zelf ook eens aan 't werk zou moeten gaan. Met ontevredenheid en verbazing zag hij nu terug op de laatste jaren van zijn leven, die hij in nietsdoen had doorgebracht en hij kon 'zich onmogelijk voorstellen, dat hij zoo dwaas was geweest, aan een gemakkelijk maar nutteloos bestaan de voorkeur te geven boven een leven van verdienstelijken arbeid.

Arbeid! Arbeid!

Dét was het, waar hij nu, in zijn onmacht, vurig naar verlangde. Arbeiders gingen langs hem heen en hun groet drong tot zijn oor door. Hij beantwoordde hun groet en boog het hoofd, alsof hij zich schaamde over eijn werkloosheid. Luz' stem wekte hem uit zijn sombere overpeinzing.

„Heeft U zich niet eenzaam gevoeld?" vroeg zij met teedere belangstelling, terwijl zij naast hem op de bank ging zitten.

„Ja. Ik voel mij altijd eenzaam, als U niet bij mij bent. U moet mij maar niet meer alleen laten!" Hij zweeg even en vervolgde toen, op geheel anderen toon: „Zijn er veel menschen aan het werk in de fabrieken, Luiz?"

„O, ja, ontzaglijk veel. Niet om te tellen! Die menschen hebben het niet gemakkelijk. Het werk bij die vreeselijke hitte moet wel zeer veel van hun krachten vergen. Het is zware arbeid en de mannen verdienen hun dagelijksch brood wèl heel moeilijk!"

„Ja, Luz, dat is volkomen waar. En toch benijd ik die menschen. Ik zou dolblij zijn, als ik met hen kon werken. Ik zou graag die minste onder hen willen zijn en even hard willen werken als zij, voor mijn dagelijksch brood!"

„Ja, dat kan ik mij heel levendig indenken, meneer Nor. Ik wensch ook niets vuriger, dan dat U heel