GEBREID JQNGENSTRUITJE

LEEFTIJD 2-4 JAAR

Materiaal: 150 gram wol. 2 breinaalden nr. 2; een ritssluiting 12 cm lang.

Maten: lengte 34 cm, bovenwijdte 60 cm, binnenmouwlengte 32 cm. 34 steken in het nopjespatroon zijn 10 cm.

Voorpand.

Zet 94 steken op en brei 4 cm in ribbelp. 1 recht,

1 averecht. Volgende naald: brei uit elke 10e st.

2 steken. (103 st.)

Brei daarna in het grondpatroon:

le naald: 2 maal (1 recht, 2 aver.), x uit de

volg. st. 5 st. breien (voor nopje), 9 maal (2 aver.,

1 recht), 2 averecht; vanaf x herh., de naald eind. met uit de volg. st. 5 st. breien, 2 maal (2 aver., 1 recht).

2e naald: 2 maal (1 aver., 2 recht), x 5 aver. samenbr. (nopje), 9 maal (2 r., 1 aver.), 2 recht; vanaf x herh., de naald eind. met 5 aver. samenbreien, 2 maal (2 recht. 1 aver.)

Brei daarna de steken zoals ze zich voordoen en brei de nopjes telkens volgens telpatroontekening in. Brei over dezelfde breedte, tot het werk 20 cm lang is.

Kant voor de armsgaten aan het begin van de volgende 10 naalden telkens 2 steken af. (83 st.) Brei over deze breedte, tot het werk 30 cm lang is. Neem voor de halsuitsnijding de middelste 17 steken op een hulpnaald, brei de beide halszijden afzonderlijk over 33 steken.

Kant aan de halskant om de andere naald 3 maal

2 steken af.

Kant ter hoogte van 33 cm voor de schouderafschuining telkens 9 st. aan de armsgatkant af, tot alle steken op zijn.

Rugpand. Brei dit als het voorpand, tot het werk 25 cm lang is.

Kant bij de volgende heengaande naald de middelste steek af. brei de beide helften van het split afzonderlijk over 41 steken.

Kant voor de schouderafschuining ter hoogte van 33 cm om de andere naald 3 maal 9 st. aan de armsgatkant af. Neem de overige steken op een hulpnaald.

Mouw,

Zet 54 steken op en brei 4 cm in ribbelp. 1 recht, 1 averecht.

Volgende naald: uit de le st. 2 st. breien, 1 ribbelp., uit de volg. st. 2 st. breien, 17 maal (2 ribbelp., uit de volg. st. 2 st. breien). (73 st.)

Brei daarna in het grondpatroon van het voorpand en meerder, beginnend ter hoogte van 8 cm, bij elke volgende 5e naald aan weerskanten telkens 1 steek, totdat er 93 steken op de naald zijn.

Brei over deze breedte, totdat het werk 32 cm lang is.

Kant voor de kop van de mouw aan het begin van de volgende 10 naalden telkens 2 steken af, daarna aan het begin van elke volgende naald telkens 3 steken, totdat er 13 steken over zijn. Kant af.

Halsboord.

Sluit de schoudernaden.

Neem de steken van de hulpnaalden en de randlussen langs de schuine halskanten op en brei hierboven 6 cm in ribbelpatroon « i i i 1 recht. 1 ave- ï ® " « • « recht. Kan af. » ; ; ; £ ; Zet de delen in - » ■ « » « elkaar. Sla het I ? ; ? I " halsboordje op ; j • ; ; ; de helft naar » * » » ■ - binnen om en ! i ! I | i zet het vast. ; ; ; " n ; j Naai de ritsslui- ««■«««* ting in het split ï H ^ * I van het rugpand. ï ; ! ; ; ; Strijk de naden * è ï » " * aan de achter- J ; ; ; ® ; kant onder een vochtig doekje. " ■ * . I "

SCHATTIG BABYGARNITUUR

Dit garnituur, dat bestemd is voor een baby van 6-9 maanden, bestaat uit jasje, broekje, mutsje en sokjes. In dit nummer geven wij de beschrijving voor het jasje en het mutsje; in het volgende nummer zal de beschrijving voor broekje en sokjes worden geplaatst.

Als materiaal voor het gehele garnituur heeft men nodig: 200 gr. lichtblauwe wol, 50 gr. witte wol en naalden nr. 2V2 -

Jasje. Begin met de mouwtjes en zet hiervoor 54 st. op. Brei hierboven 2 r., 2 av., 3 cm hoog. Brei vervolgens in fantasiest.: Ie nld.: r. 2e nld.: av. 3e nld.: telkens afwisselend 2 r., 4 av. 4e nld.: 4 r., 2 av. 5e nld.: zoals de 3e nld. 6e nld..: zoals de 4e nld. 7e nld.: r. 8e nld.: av. 9e nld.: 3 av., x 2 r., 4 av.; herhaal vanaf x en eindig met 2 r., 1 av. 10e nld.: 1 r., 2 av., x 4 r., 2 av.; herhaal vanaf x en eindig met 3 r. Kant, wanneer het werk 16 cm hoog is, aan weerszijden 4 st. af, hecht de draad af en brei een tweede gedeelte op precies dezelfde wijze. Zet vervolgens voor het overige gedeelte van het jasje 162 st. op en brei 6 nld. in ribbelpatr. (alle heenen teruggaande nld. r.) Brei dan, op een afstand van 3 st. vanaf de rand, het le knoopsgat in door 3 st. af te kanten en bij de teruggaande nld. boven de afgekante st. weer opnieuw 3 st. op te zetten. Brei nu nog 4 nld. in ribbelpatr. en brei vervolgens verder in fantasiesteek behalve de eerste en laatste 9 st. van de nld., die geheel in ribbelp. voor de randen van het jasje, gebreid worden. Brei in het geheel 7 knoopsgaatjes, telkens met een tussenruimte van 3 cm in de voorste ribbelrand op de wijze zoals voor het le knoopsgat werd beschreven. Kant, wanneer het werk 16 cm hoog is, voor de beide armsgaten 7 st. af na eerst 38 st. gebreid te hebben (voor de ene kant) en kant voor de andere zijde zo af dat er nog 38 st. op de nld. blijven staan. Brei nu bij de vlg. nld. eerst de ene helft van het voorpand, neem dan de st. van een mouwtje op de nld. en brei deze, brei vervolgens de rug. dan het andere mouwtje en tenslotte de andere helft van het voorpand. Om het motief geheel passend te krijgen, moet men er hierbij voor zorgen, dat men voor

alle delen bij dezelfde nld. van de fantasiesteek is gekomen.

Brei, wanneer een keer in de rondte gewerkt is, bij de vlg. nld. de 37e en 38e st. van de eerste helft van het voorpand, de eerste 2 st. van het mouwtje, de laatste 2 st. van het mouwtje, de le en de 2e st. van het rugpand te samen en maak op het einde van het rugpand, bij het 2e mouwtje en bij het andere gedeelte van het voorpand geheel in overeenstemming met de zojuist beschreven minderingen, telkens opnieuw een mindering. Brei, wanneer het werk in het geheel 18 cm hoog is, 6 nld. in ribbelpatr. en maak in de 3e nld. van deze ribbels een mindering door eerst de 9 st. van de rand te breien, daarna de vlg. 2 st. samen te breien, x2t.,2 r. samenbr. Herhaal vanaf x tot op 9 st. na en brei deze weer volgens patr. voor het randje. Brei nu 3 nld. in tricotst. (r. boven r. en av. boven av.) met de witte wol. Minder bij de le nld. met de witte wol telkens om de 12 st. 1 st. Brei nu 6 nld. in ribbelpatr. met de blauwe wol en minder bij de le van deze nld. telkens 1 st. om de 3 st. en bij de 5e nld. in het totaal 10 x. Brei nu 3 nld. in tricotst. met de witte wol en maak bij de le van deze 10 nld. weer 10 minderingen op gelijke afstanden over de nld. verdeeld. Brei opnieuw 6 nld. in ribbelpatr. met de lichtbl. wol en minder weer 10 st. bij de le en de 5e nld.; brei 3 nld. in tricotst. met de witte wol en minder op dezelfde wijze als bij de 2e streep met de witte wol. Neem nu weer de lichtblauwe wol. brei in ribbelpatr. en minder, over gelijke afstanden verdeeld, tot er 60 st. in het totaal op de nld. staan. Brei na 4 nld. een gaatjestoer als volgt: 9 r., x 1 omsl., 2 st. samenbr.; herhaal vanaf x en eindig met 1 omsl., 9 r. Eindig met 4 nld. in ribbelpatr. en kant de st. af. Het mutsje. Zet 26 st. op met de lichtbl. wol en brei 8 nld. in ribbelpatr. Brei dan met de witte wol 4 av., 2 r. en meerder tegelijkertijd in de le nld. door telkens van 1 st. 2 st. te breien. Brei na 6 nld. weer met de lichtbl. wol in ribbelpatr. en minder bij de le nld. door telkens 2 st. samen te breien. Brei op deze wijze telkens,afwisselend 6 nld. met de blauwe éh 6 nld. met de witte wol tot er in het totaal 5 witte strepen gebreid zijn. Neem dan met

de lichtbl. wol 30 st. langs de ene kant op, voeg hierbij de 26 st. van het gebreide gedeelte en neem langs de andere kant eveneens 30 st. op. Brei nu boven deze st. zoals voor het le gedeelte beschreven werd tot er in het geheel 5 lichtbl. strepen gebreid zijn en kant deze st. af. Neem nu langs de onderkant 70 st. op met de witte wol en brei hierboven 2 nld. telkens afwisselend 1 r., 1 av. Maak bij de 3e nld. een gaatjestoer

(zie jasje) en brei daarna nog eens 3 nld. 1 r., 1 av. Het afwerken. Strijk de delen van het jasje aan de verkeerde kant onder een vochtige doek en naai ze in elkaar. Werk het mutsje met een lichtbl. zijden lintje af en haal door de gaatjestoer van het jasje een wit koord, dat van de witte wol is gedraaid en waarvan de beide uiteinden voorzien zijn van twee dikke, witte pomponnetjes.