uniform van de S.S.-er of Landwachter, al dan niet voorzien van het ijzeren kruis met het eikenloof of de zwaarden, is verwisseld voor een eenvoudig. weinig flatterend mijnwerkerspak met rode mijnwerjjersdas als bescherming tegen het fijne kolengrijs. Wanneer zij naar hun werk, daar diep onder de grond vertrekken, dragen zij nog eer* grauwe oude soldaten-jas die bij de meeste gevangenen wat slordig om het lichaam hangt. Maar, hoe hard en lang de zware gevangenisstraffen, die aan deze mensen door de Bijzondere Gerechtshoven werden opgelegd, ook mogen zijn, hoe hard en moeilijk het leven ook voor hen is geworden, de eerlijkheid gebiedt niet te verzwijgen, dat zij vrijwel allen hun straffen als kerels dragen.

En wanneer een enkeling, in een vertrouwelijk gesprek van man tegenover man zijn nood klaagt, dan is het niet de straf die hem 't meeste kwelt, ook al snakt hij naar de vrijheid, doch dan is het vooral de ongelijkheid in strafmaten die gegeven werden door de Bijzondere Gerechtshoven in Nederland....

Het is overbekend, dat deze Gerechtshoven in het Noorden van ons land, veel zwaarder straften en nog straffen dan de Gerechtshoven elders in het land. Het is geen zeldzaamheid bij de Bijzondere Rechtspleging dat een verdachte die aanvankelijk tot de doodstraf werd veroordeeld en reeds op het einde van zijn leven wachtte, later de vrijheid herkreeg.

Wie met diepe haatgevoelens, de drie kampen in de mijnstreek binnengaat en zich niet de moeite neemt, gesprekken te voeren met de hier gevangen gehouden Politieke Delinquenten, komt zeker niet achter de gevoelens van onrecht die vele dezer mannen bezielt. Want ze zijn gesloten, wantrouwend aanvankelijk tegenover de mannen van buiten het kamp.

Maar wanneer ge dan wijst op het verraad dat zij destijds pleegden jegens de goede Nederlandse zaak, dan zullen zij U vergeefs trachten duidelijk te maken dat zij het beste met hun Vaderland wilden, doch hoe zij, eenmaal gestuwd in de richting van het Nationaal Socialisme, niet meer terug dachten te kunnen en doorvochten tot het bittere einde. Tot diep onder de grond der Limburgse mijnen....

Toqh zingen zij telkens weer op die korte wandeling

van het kamp naar de mijn, streng bewaakt door bewakers met stenguns het vrolijke lied van Melchert Schuurman:

Kompel, wij trekken langs heuvels en dalen, Zingend ons lied dat daar schallend weerklinkt; Morgen als wij weer de kolen gaan halen Is 't of de zon nog het duister doordringt....

Wie ooit met een snelle lift afdaalde in een Limburgse kolenmijn en de mijnwerkers daar diep onder de grond zag ploeteren in die duistere benauwde onderwereld, kreeg waardering voor die eenvoudige kerels die dag in dag uit, acht uren achtereen hun beste krachten geven voor het delven der kolen.

Uren achtereen in gebukte, hurkende of liggende houding, borend in een kolenlaag, zwoegend tegen een niet al te stevig dak,

vechtend met een stukgeslagen transportband is het een arbeid waarvoor men respect zal hebben.

Het is warm, benauwend warm hv de donkere aarde bij het zwarte goud. Een onwezenlijke wereld vol geheimzinnige gangen en gaten, een wereld vol zwarte vuile gezichten, toebehorend aan flinke kerels die in allerlei uithoeken van de mijn soms enige kilometers van de hoofdschacht de kostbare steenkool uit de millioenen jaren oude aardkorst loswerken.

Een moeizaam en gevaarlijk werk dat ondanks de beste veiligheidsmaatregelen toch niet zelden mensenlevens vraagt.

Voor de mijnwerker van beroep die reeds als jongeling

Een lange rq mannen, gehuld in oude soldatenjassen, op weg naar hun werk in de mijn „Emma". Op de voorgrond het prikkeldraad, op de achtergrond de mijn.... dit zijn de twee polen, waartussen het leven voor de politieke delinquenten zich afspeelt.

Hieronder: een gedeelte van de oproep, die werd gericht tot alle p.d. welke ervoor in aanmerking kwamen om zich te melden voor arbeid in de kolenmqnen. Een groot aantal heeft aan deze oproep gevolg gegeven.

Vpoodl een kouj L • Oa»