V00& \ +.M£(?£lA\At/

Ze zaten aan hun vaste tafeltje op het terras van café Pritz; ze zaten er nu al zeven dagen iedere morgen met half toegeknepen ogen in de zon: ze keken soezerig naar de bedrijvigheid van mensen en vehikels op de Place Pizarre; ze zaten drie uur lang op één vertering — een kleintje koffie — en iedere middag kwamen ze. Maar de kellners lieten hen rustig zitten, omdat ze — zei M'sieu Ferrari, de gerant

— een heer en een dame waren, en aan het terras de kleur en de distinctie gaven die het — zei hij ook

— in deze tijden node kon missen. Loetje.... slank.... violet-ogig.... opende nu en dan haar oranje-rode lippen en mompelde iets dat op „vers gerookte bokking" leek. Dan lachte de gentleman naast haar, en kleine rimpeltjes kwamen in het bruin van zijn huid om de ogen. Want een vers gerookte bokking was bij hen een klassiek verlangen als ze in twee dagen niet gegeten hadden. Want ze waren gewend met zwier en grandesse te leven — ze hadden hun methodes — maar er

waren ook dagen dat ze niets meer op de wereld hadden dan een lege maag en een rond stuivertje van 1880. En zulke dagen waren het nu. Toen ze hier pas waren gekomen, hadden ze in hotel Monitor-et-Calais gelogeerd. Het lag tegen de heuvels aan de baai, groot en wit, en zag er veelbelovend uit. Ze hadden zich vergist. Ze hadden gedacht dat er in een plaats als Juan-les-Epinards van alles zou gebeuren. Er gebeurde niets.

Het was zomer; de mensen lagen aan het strand; ze werden bruin, en iedere dag bruiner; en loom, en iedere dag lomer. Ze dachten nergens aan dan aan de zon.

Loetje en de gentleman hadden met een prachtig gebaar hun rekening betaald — zodat ze nog Frs. 284 overhielden — en waren op een gemeubileerd kamertje getrokken om zich over hun vergissing te ergeren. Want Jiet was hun vergissing. Juan-les-Epinards — zoals iedereen weet — is een van die rose, witte, bruine, fondant-groene stadjes, kris en kras tegen de heuvels aangeplakt,

met balcons vol kleurige was, met ramen en vensters op alle mogelijke plaatsen waar ze niet horen, en waar ze wel horen niet; met grote, schitterende hotels aan de baai en ruime villa's — waar de zon altijd schijnt en waar het altijd vrede is — zelfs nu — maar dat als een kameleon verandert met de wisseling der seizoenen — en dat is wat ze hadden moeten weten.

's Zomers is het de kinderspeelplaats van Europa. En niet alleen van Europa — van Amerika ook. Mariene Dietrich, Rita Hayworth, Maurice Chevalier, Douglas Fairbanks.... Iedereen die Iemand is, is plotseling niemand meer in Juanles-Epinards. Iedereen ligt in het zand en zwemt en lacht of het niets is. De grootsten onder de grootsten hebben olie op hun gezicht en worden bruin, en bruiner, en zo bruin dat niemand meer weet wie Wie is. 's Winters laten oude heren met jicht zich in kleine wagentjes over de boulevard duwen. Oude dames in het zwart breien jumpers op banken, en zeggen dat de eieren duurder zijn geworden.

In de lente is iedereen ergens anders. In de lente denkt niemand aan jicht of rubber-olifanten of jumpers. Dan hangen de vissers hun netten op de trappen van de hotels te drogen, en de man die de eieren die winter 20 centimes opsloeg, eet ze allemaal zelf op.

Maar in de herfst, - ah! In de herfst! Dan zijn de vacantiegangers weg getrokken, en wat er overblijft in Juan-les-Epinards: dat zijn de typen, de excentrieken en de hele rijken die hun geld niet steeds weer moeten verdubbelen. Dan krijgt Juanles-Epinards weer tóón. Het wordt weer de moeite waard, voor mensen als Loetje en de gentleman. En, zeiden ze, het werd tijd. Want het duurt heel lang: met margarine en vlees-uit-blik: tot het herfst wordt. Deze morgen dan, aan hun tafeltje bij Pritz, werden ze getroffen door twee woorden die telkens in de opgewonden gesprekken om hen heen weer opdoken. Het ene woord was „poker" en het andere woord was „winst". Loetje deed eerst haar éne oog open en toen haar andere. De gentleman boog zich geïnteresseerd voorover. Men kon zien dat hij enigszins grijs aan de slapen was.

Ze hoorden dat het hotel du Prince de Galles een kleine sensatie had gekregen. Het was allemaal heel normaal en onopvallend begonnen, maar toen het een week lang avonden-avond aanhield, waren de gasten en de kellners en de liftjongens, en de lanterfanters op de terrassen, en de kruideniers en de kindermeisjes erover gaan praten. Er waren in het hotel vier mensen die onophoudelijk met poker wonnen. Twee van hen waren vrouwen. Twee Amerikanen en wat men voor een Roemeense prins hield hadden het hotel verlaten, nadat ze samen een half vermogen aan het viertal verloren hadden. Dat was geheimzinnig.

Poker, moet u begrijpen, wordt dit seizoen in de Fijnere Kringen gespeeld. Het is een psychologische reactie op het decadente bridge. Sinds er zulke dingen als bridgeworstjes zijn gekomen, is het spel uit de werkelijk goede kringen verbannen — het heeft alle pit verloren, als het die — wat men niet gelooft — ooit gehad heeft. Poker! Poker is een spel voor mannen die mannen zijn. Een spel van gouddelvers en kerels. Het is dit seizoen bon-ton om een kerel te zijn. We willen weer simpel en eenvoudig zijn. Terug naar de Natuur. De Vandertilts, en de Rockenbeckers, en Mrs. T. Zinkelweisenheimer (Harmonica Springs, Ont.) doen dit

jaar krachtige, eenvoudige dingen. Ze spelen poker. Onze Voorvaderen, zeggen ze, hebben poker gespeeld — ook Voorvaderen zijn dit jaar weer in trek — en wat voor onze Voorvaderen goed genoeg was, is goed genoeg voor ons.

Loetje en de gentleman glimlachten wijs toen ze de opgewonden verhalen over winsten in Hotel du Prince Galles hoorden. Ze keken elkaar aan: „Een combinatie," zeiden ze. „Valsspelers." En ze schudden medelijdend het hoofd en stonden op en staken de straat over om in de kleine librairie aan de overkant een boekje te kopen. Het heette: „Poker in 7 Dagen".

Ze zeiden: van valsspelers wint men door vals te spelen. En ze kochten ook een spel kaarten. En ze wonden natte doeken om hun hoofd en oefenden zich op hun kamertje gedurende een Zaterdag en een Zondag. Toen hadden ze een nog vrij rudimentaire kennis van het spel, maar ze wisten wat „straight" en „royal flush" betekende, en „full house" en „three of a kind" en — wat tenslotte het belangrijkste is — hoe men kan winnen. En ze zeiden ook, dat men, om van valsspelers te winnen, geen ingewikkelde trucs tegenover hun even ingewikkelde trucs diende te stellen: ze kozen voor hun plan integendeel de meest elementaire, meest simpele, kinderlijke, meest voor de hand liggende wijze van winnen. Maar tegelijk bedachten ze daar de meest geraffineerde entourage voor.

De Maandagmorgen daarop verschenen er nieuwe gasten in hotel du Prince de Galles. Onder hen bevond zich een jonge vrouw die de overige gasten dadelijk opviel door het feit dat ze — niets zei. Ze scheen stom. Ze knikte, lachte, knipoogde, kneep haar lippen samen en schreef op briefjes. Ze had overigens een — men zou kunnen zeggen — internationaal air. En bij nieuwsgierige informatie bleek dat ze een zangeres van „formaat" was (leerlinge notabene van Delmonte!) die tengevolge van een auto-ongeluk haar stem was kwijtgeraakt. Ze was onder dokters-behandeling en mocht nu in drie maanden geen woord spreken, zelfs niet fluisteren.... Iedereen had medelijden met haar. Ze was in gezelschap van haar dokter, die geen moment van haar zijde week en met waarlijk ontroerende toewijding op al haar bewegingen lette. Deze dokter was een rijzig man — een gentleman zou men kunnen zeggen. Enigszins grijs aan de slapen. En wat de jonge vrouw betreft: ze was slank, en violet-ogig.

Ze waren nauwelijks een uur in het hotel, of iedereen kende hen al en omringde hen met attenties. Ze waren nauwelijks een dag of ze liepen tegen een reusachtige oude dame aan, die met een spel kaarten in haar handen door de corridors kwam. Ze liet ze met een verschrikt kreetje vlak voor hun voeten vallen, zodat de gentleman moest knielen om ze allemaal voor haar op te rapen.

„Speelt u poker?" vroeg de oude, reusachtige, en keek hen doordringend aan.

Loetje en de gentleman schudden het Jioofd. Ze liepen door. „Onhandig hoor," zeiden ze tegen elkaar. En ze glimlachten wijs.

's Avonds zagen ze dezelfde oude dame in gezelschap van twee heren en een jonge vrouw. „Zie je!" zeiden ze. „Dacht ik het niet!" En ze begonnen hun licht op te steken. Ze hoorden dat de oude lady een berooide barones was, die een uitzet

SCHAKEN

Correspondentie-adres: C. J. de Feijter, Snippelingsdijk 11, Deventer.

Eindspel van G. Nadareishyili. 2e Eervolle Vermelding Erevan 1947.

Wit begint en wint.

Het bovenstaande eindspelspel is uit het boek Sovjet Schaakcomposities (Soviet Chess Compositions 1945-1947) samengesteld door Dr. G. Paros en uitgegeven bij Magyar Sakkvilag, Kecskemét, Hongarije. In dit boekje zijn alle problemen en studies opgenomen van de Russische componisten die in de jaren 1945-

1947 een onderscheiding hebben verworven voor hun geesteskinderen. In bovenstaand eindspel staat wit voldoende materiaal vóór om te kunnen winnen. Hij moet evenwel al direct rekening houden met de mogelijkheid: 1. , Tb4:f. 2. Kb4:, elDf en zwart wint. Er is dus geen gelegenheid direct het paard te redden. Wit begint als volgt: 1. Lb4-c3, .... valt de toren aan, en dekt indirect het paard. Zwart offert nu zijn sterkste pion, om de aanval op zijn toren op te heffen: 1 e2elD. 2. Lc3xel, Td4-d5f!

Dit is het sterkste antwoord van zwart, zijn bedoeling is, de torens te ruilen, en daarna het paard te nemen, waarmede remise verzekerd zou zijn. Wit doorkruist dit plan op fijne wijze: 3. Kb5-b6, Td5xa5. 4. Lel-c3!,

Een fraaie zet; het paard is nu weer gedekt, en de toren blijft aangevallen staan, en heeft geen ander vluchtveld dan a8. Op elk ander veld gaat hij verloren, b.v. 4 , Tdö. 5. Pf5, Kg8. 6. Pe7f en wint. Maar na: 4 , Ta5-a8 zet wit de aanval op de toren voort met: 5. Kb6-b7, Ta8-f8. Het enige beschikbare veld, waar de toren niet direct verloren gaat, maar nu volgt mat door: 6. Pg7-f5t, Kh8-g8. 7. Pf5-h6, mat. Een prachtige compositie.