ROTTERDAM — GEZICHT OP DE MAAS

eten reeds lang stond te wachten. Pas na een poosje waagde zij, te vragen:

„Heb je goed nieuws, of slecht?"

„Slecht," antwoordde hij.

„Zijn we verloren?"

„Neen. Er is nog hoop, Caroline."

„Als hij vermurwd is, ja, dan is er hoop ! Maar dat zou wel een wonder zijn."

„Hij kan niet meer vermurwd worden, want hij is dood," zeide haar echtgenoot.

Zij was een goedhartig vrouwtje, maar op haar gelaat stond duidelijk te lezen, dat het een groote opluchting voor haar was. „Dus dan was het toch waar?" vroeg Zij, de handen in elkaar slaande.

„Ja. Toen die vrouw mij zei dat hij ziek was, beschouwde ik dat als een voorwendsel om mij van hem verwijderd te houden, toen ik een week uitstel kwam vragen, maar hij was toen werkelijk stervende."

„Aan wien gaat onze schuld nu over?"

„Dat weet ik niet. Maar wij hebben nu in elk geval tijd genoeg om te zorgen dat het geld er is, en zelfs als dat niet zou lukken, dan zouden wij al heel ongelukkig moeten zijn als we niet een wat toegeeflijker schuldeischer kregen dan hij geweest is."

De kinderen begrepen wel niet, waar het over ging, maar aan het gezicht van vader en moeder zagen ze wel, dat er iets goeds gebeurd was. Door den dood van dien man was dat huisgezin dus gelukkiger geworden !

„Geest," vroeg Scrooge, „laat mij iets van teederheid Zien als gevolg van een sterfgeval, anders zal die donkere kamer mij altijd in herinnering blijven."

De geest voerde hem zwijgend door verschillende straten, die Scrooge bekend voorkwamen, en voortdurend keek hij uit, of hij zichzelf niet zag, maar nergens kon hij zich ontdekken. Zij traden het huis van Bob Cratchit binnen. Voor de tweede maal! Moeder en kinderen zaten rondom de kachel; Cratchit's vrouw en haar dochters waren met naaiwerk bezig. De eerste legde haar werk even neer en bracht de hand voor haar oogen.

„De oogen doen mij zeer van het licht," zeide zij.

Het licht? Arme kleine Tim!

„Waar vader pu toch blijft," zuchtte moeder Cratchit.

„Hij zal misschien de laatste avonden wat langzamer loopen", dacht Peter.

„Ik heb meegemaakt, d^t hij heel wat vlugger liep — met kleinen Tim op zijn schouder," zeide zij rhet haperende stem.

„Daar komt vader!" riep een der andere kinderen uit. Haastig ging moeder naar de deür om hem binnen te laten. Het eten stond voor hem op tafel, en toen

hij was gaan zitten, kropen de twee kleinsten ieder op een van zijn knieën, als om hem te troosten.

Hij had het wel noodig, die arme Bob ! Een poosje later ging hij naar boven — waar het lijkje van zijn kleinen Tim lag! Nadat hij 'n poosje met droevigen blik had zitten kijken, kuste hij het wasbleeke gezichtje en ging toen met een zucht weer naar beneden.

Moeder en de meisjes zaten nog steeds bij het vuur, en Bob vertelde haar dat hij den neef van mijnheer Scrooge had ontmoet, en dat deze hem zoo hartelijk zijn deelneming had betuigd, ofschoon zij elkaar toch nog pas één keer gesproken hadden.

„Ik geloof dat hij een goede ziel is," zei juffrouw Cratchit.

„Daar zou je zeker van zijn, als je hem zag en sprak," verzekerde Bob haar. „Misschien helpt hij Peter nog wel aan een. betere betrekking."

„O, riep een van de meisjes uit, „dan krijgt Peter misschien verkeering, en dan gaat hij weg !"

„Dat kan evengoed niet, als wèl gebeuren," zei Cratchit kalm. „In elk geval heeft dat nog al den tijd, maar wat er ook gebeuren moge, en wanneer en hoe wij ook van elkaar zouden scheiden, wij zullen kleinen Tim toch nooit vergeten, nietwaar, kinderen?"

„Nooit!" riepen ze allemaal.

„Geest," zei Scrooge, „er is iets, dat mij zegt, dat wij weldra van elkaar zullen scheiden. Ik voel het, maar ik weet niet hoe het gebeuren zal. Zeg me eens : wie was die man, dien wij dood op dat bed hebben zien liggen?"

De geest van het Kerstfeest dat nog komen moest, bracht hem in de wijken der zakenlieden, maar hij bleef pas staan, toen Scrooge hem, daarom vroeg.

„Hier is reeds jarenlang mijn kantoor," zeide hij, „laat mij even zien hoe het in de toekomst zal zijn!"

De geest was blijven staan, maar zijn vinger wees niet naar het huis, waarin Scrooge's kantoor gevestigd was. ,

„Hier is het huis," zeide Scrooge. „Waarom wijst ge ergens anders heen?"

De richting waarin de vinger wees, bleef dezelfde, en de geest zweeg.

Haastig trad Scrooge op het venster van zijn kantoor toe, en keek naar binnen. Ja, dat was nog wel een kandoor, maar.... niet het zijne ! Ander meubilair, een ander mensch zat in de stoel die vóór een lessenaar stond. Scrooge begreep er niets meer van, en voegde zich weer bij den geest, die verder ging. Hij vroeg zich af, waarheen de tocht thans wtl voeren zou, totdat zij stilhielden voor 'n paar groote ijzeren hekken.

Een kerkhof! Hier lag dus de man onder den grond.

wiens naam hij zoo gaarne wilde weten. Alles predikte

hier vergankelijkheid een ernstige les, die de

mensch zoo vaak niet begrijpt!

De geest bleef staan tusschen de graven, en zijn vinger wees naar een daarvan, door een zwaren steen gedekt. Bevend kwam Scrooge dichterbij.

„Voordat ik nog dichter bij dien steen kom, „zei hij, „bid ik u, mij één vraag te beantwoorden. Zijn dit beelden van de dingen die gebeuren zullen, of slechts van dingen, die gebeuren kunnen V'

De geest bleef zwijgend naar den grafsteen wijzen.

„De daden van een mensch voorspellen met volstrekte zekerheid zijn einde," zeide Scrooge. „Maar als zijn daden veranderen, zal ook dat einde anders zijn. Zeg me dan toch, of het ook zoo is met wat ge mij hebt laten zien !"

De geest bleef onbeweeglijk en zwijgend staan, en bevend over al zijn ledematen, kroop Scrooge naar het graf toe ; tot zijn ontzetting las hij op den half verweerden steen van het verwaarloosde graf.... zijn eigen naam, Ebenezer Scrooge !!

„Ben ik dan die man, welken wij op het bed hebben zien liggen?" riep hij uit.

De vinger wees van het graf naar hem, en van hem weer naar het graf.

„Neen, geest! O neen, neen !!"

Maar de vinger blééf wijzen !

„Geest!" riep Scrooge wanhopig uit, krampachtig het zwarte gewaad vasthoudend," luister naar mij ! Ik ben niet meer wat ik geweest ben, en ik wil niet langer Zijn wat ik nu nog zou zijn geweest, als gij en de andere geesten mij niet hadden bezocht. Waarom toont ge mij dat alles, als er tóch geen hoop meer is voor mij ?"

„Voor de eerste maal begon de hand te beven.

„Ach, goede geest l" ging Scrooge smeekend voort, terwijl hij zich plat op den grond liet neervallen, „uw goedhartigheid zelf spreekt voor mij ten beste en wekt uw medelijden op. Beloof mij, dat ik de beelden die ge mij getoond hebt, door een beter leven mag veranderen !"

De hand beefde.

„Ik zal altijd eerbied hebben voor het Kerstfeest, elk jaar zal ik trachten, het trouw te vieren. Het verleden zal ik trachten goed te maken, en de lessen van de drie geesten zal ik nooit vergeten! Och, zeg me toch, dat ik dien naam mag wegvagen van den grafeteen 1"

In zijn angst greep hij de hand van den geest, die zich trachtte los te maken. Maar Scrooge had op dat oogenblik de kracht der wanhoop, en hield vast. Toch was de geest sterker en slaagde hij erin, de hand los te wringen.