zondere cultuurperioden ik denk nu aan de kunst van Oost-Azië, om maar een enkel voorbeeld te noemen wel eens een zoodanige zuivering in de kunst werd bereikt dat het stoffelijke en het geestelijke in volkomen harmonie zijn versmolten.

Een voorwaarde voor het ontstaan van een kunstwerk is dit echter niet. Wel is ze er een zeer bijzondere vorm van.

Nu zal men echter direct begrijpen dat zulk een harmonie in de aesthetische verzorging van onze woning een kans tot volledige verwerkelijking heeft, die gelijk staat aan. . . . een schimmetje van een zooveelste procent. Zoo ergens, dan bepaalt op dit terrein de strijd en de meer of mindere overwinning van den geest op den vorm den gang van het kunstwerk. Hoe zuiverder dus het ontroeringsleven zich in het wezen van den kunstenaar openbaart des te zuiverder en óók des te eenvoudiger zal het stoffelijke worden gesupprimeerd.

Daarbij is de kunst niet zooals men zoo gaarne wil voor de massa, ook al wenschen wij zooveel en zoo vroeg mogelijk het inzicht omtrent de waarde der kunst als beschavingsfactor en als schoonheidsgeluk te zien bijgebracht. Maar kunst wordt nooit massaal genoten, zelfs niet op de dure concerten, waar door allen de houding wordt aangenomen, die zuiver bezien maar van enkele ontvankelijken kan worden geduld.

Kunst is in hoogste instantie voor den enkeling en zeker niet het middeltje tot religieus-zedelijke verheffing van den mensch in ’t algemeen.

~Op de hoogste toppen moet het ten slotte eenzaam zijn!”

Wordt de kunst echter in dienst gesteld ter verheerlijking of ondersteuning van een maatschappelijk stelsel, dan verlaat ze het gebied van het bovenpersoonlijke, buitentijdelijke schouwen. Waarachtige kunst heeft eeuwige waarde en bekommert zich niet om een maatschappij vorm bekommert zich amper om haar eigen vorm.

Stel u voor de kunst als strijdmiddel met de schoone leuze: Je suis la Sainte Democratie, j’attends mes amants!

Zoo dit het doel van alle groote kunst was, dan zou een Beethoven ons thans niets meer beteekenen, evenmin als een Leonardo da Vinei, een Botticelli, een Rembrandt. Echter koud laat ons thans de modieuze grilligheid van den manierist De Lairesse, zooals ons ook koud laat een mis van Verhuist, de pedante vertegenwoordiger van het Hollandsch liberalisme der I9e eeuw. Maar een dergelijk kunstwerk van den betreurden Alphons Diepenbrock zal na honderden jaren nog de ontroering over ons brengen, zooals na honderden jaren nog diens prachtige opstellen zullen worden gelezen.

Maar de hemel beware ons voor het huis dat een kunstwerk is. Immers het kunstwerk is het uiteindelijke, onveranderlijke resultaat. In zich zelf is het kunstwerk doelloos. En noch het een, noch het ander kan men van de inrichting van de woning, zoomin als van de woning zelve zeggen. Want we nemen nu het gunstigste geval n.1., dat het interieur door een meubel-architect is ontworpen veelal geheel tegen de oorspronkelijke bedoelingen van dezen kunstenaar in wordt door de bewoners aan zijn oorspronkelijke schepping gewijzigd. Er worden veranderingen aangebracht in de samenstelling van het meubilair, de kleur wordt dikwijls anders be-