Dan, in vaalgroen schijnsel, nadert over het veld de menschheid, gebogen, onwetend, een lange lange, eindelooze rij.

Sterk voelen we de machtige suggestie; terstond is hier in de opvoering een hoogtepunt bereikt.

Tot arbeid raakt de menschheid. In helder licht is ’t één fleurig beweeg, hier smeden, ginds bouwers. Materialen worden gehaald en gebracht, ladders beklommen: het feest van den arbeid in opgewekt rhytme.

Nu eerst ook is de achtergrond vol verlicht en ziet men duidelijk de van stellages gebouwde torens, twee in het midden, één terzijde; aan de middentorens een groot rad, van daar uit een enorme buis naar beneden. Tenslotte is het werk voltooid: een stralend kerkraam en een enorme kroon en de vreugde der werkers uit zich in een blijden dans.

Hongerfiguren doemen dreigend op: naar nieuwe mogelijkheden zal moeten worden uitgezien. Witte gestalten, het Weten, banen een weg en langzaam stijgen de lichtbundels langs de torens en ontdekken het heilmiddel, het groote rad, de Machine. Tegenstand of niet: door honger gedwongen wordt de massa stuk voor stuk door een nauwen doorgang naar de machine gestuwd. Het heele bouwsel der torens is vol beweging. Overal worden raderen bevestigd en in beweging gebracht. De witte figuren gaan op en neer in de machine, brengen en halen kleurige schijven, symbool der producten.

De massa is door den koker omlaag gedreven en verschijnt ontkleurd, gemaskerd, éénvormig. De individuen zijn opgelost in het geheel, dat wérkt, wérkt,.... wérken móét, producééren móét, steeds meer, steeds sneller.

Tot razend tempo opgezweept gaan de armbewegingen óp-néér-óp-néér. In steeds sneller rhytme dreunt de muziek....

Dan, plotseling, daar verschijnt de Enkeling, de Mensch, die leven wil, waarlijk léven. Doch stemmen uit de torens bevelen dóór te werken: ~waarom stagnatie? Productie!”

Alle vragen van den Mensch worden cynisch beantwoord uit de torens. Het bevel klinkt de menigte achter hekken te sluiten.... nochtans bemerkt deze haar beperking niet. Wanneer het den Mensch gelukt de tralies te verbreken, is hij het, dien de verblinde massa grijpt en bindt in het hart der machine.

Nu gaat het helsche leven opnieuw zijn gang: jazzband, dans, film verschijnen. Alle leuzen van dezen tijd weerklinken; alles verdoovingsmiddelen van de slaven der machine, van de willooze werktuigen van het productiesysteem.

Gevaar dreigt ten slotte. Oorlog ontstaat „in naam der cultuur”,