12e Tooneel. (Savonarola.

Donna Helena).

Savonarola (overwegend). ‘

De Wil is het, die klopt aan mijn Geweten....

Wordt Liefde dan gekeurd in Vlam van Haat? ....

Het zij zoo! (Verslagen, groetend terwijl hij heengaat).

Moeder!

Donna Helena (haar handen uitstrekkend). Ga met God!

Savonarola (blij verrast zich omwendend). Dus U?!

Donna Helena. Mijn Hart begreep en schroomt niet voor het offer,

Dat God ons beiden vraagt!

Savonarola. O! Dit is troost!

(Zij maakt met haar duim een kruis op zijn voorhoofd, kust hem. Hij gaat gesterkt, met opgeheven hoofd. Dan klinkt gedempt uit de verte, het gezang van de monniken die den Kruisweg doen).

Eja mater fons amoris

Me sentire vim doloris

Fac ut tecum lugeam.

DERDE BEDRIJF.

Gevangeniscel. Zwaar ruw houten stoel en tafel, een brits aan den wand, een paar kettingen aan den muur. Deur in het midden en rechts. Savonarola zit op de brits, een halfdronken cipier bij de middendeur, een kroes en een kan heeft hij in de hand.

Ie Tooneel. (Savonarola. – Cipier).

Cipier. Proost, pater, op je stad, je nieuwe stad.

Je mooie stad, je stad van galg en rad!

Nou, zeg je niks? ’t Is Carnaval vandaag.

Een lollig Carnaval! Een slokkie, man?

Dat geeft je moed als straks het vuurtje brandt.

Kom, zeg wat, kerel. Neem het niet te zwaar....

Vandaag beneden, morgen bovenop!

Jij joeg ze weg, zij smeten jou er uit. . . .

En nou komt weer de’tijd van lekkere borrels. . . .

1 Dat mocht niet in die stad van jou, van God! (Hij grijnst)

(Langzaam dreigender).

Zeg? ! Geef je mij geen antwoord? ! Ik ben baas hier?

Kom! Zit daar niet! Verdomme, gaat toch staan!