Ter inleiding

Hoewel het voor tijdschriften een zeer moeielijken tijd is, voor een speciaal kunsttijdschrift als ~De Delver” wel in het bijzonder, wil de Commissie van Beheer niet aarzelen, den derden jaargang te beginnen. Gebleken is toch, dat ons tijdschrift bij velen reeds een warm plaatsje veroverd heeft. Dit en de steeds groeiende medewerking van de zijde der kunstenaars, die meer en meer inzien hoezeer zij zelf mee kunnen helpen om de belangen van kunst en kunstenaar te dienen en de belangstelling voor hun uitingen op te wekken, geeft moed om op den ingeslagen weg voort te gaan.

Moed behoort er dan ook toe, in dezen tijd van tijdschriften-wee, doch het vertrouwen, dat het lezers-aantal zal toenemen is nog niet geschokt, integendeel. De medewerkende kunstenaars zien ook hun belang in een zoo groot mogelijke verspreiding en bevorderen deze dan ook voortdurend. Getrouw aan den oorspronkelijken opzet van ~De Delver” zal ook in dezen derden jaargang getracht worden met woord en beeld de belangstelling voor kunst in ’t algemeen gaande te maken en de aandacht te vestigen op de verschillende kunstuitingen van dezen tijd.

Hierbij zullen evenwel, om versnippering tegen te gaan en het tijdschrift meteen aan belangrijkheid te doen winnen, artikelen en illustraties, betrekking hebbende op of in verband staande met éénzelfde kunstvorm, zooveel mogelijk in één nummer samengevat worden, ongeveer in den geest van het houtsnede-nummer en het nummer toegepast-zwart-wit vart den vorigen jaargang.

Zoo zijn in voorbereiding nummers over bouwkunst, filmkunst, dramatische kunst e.a., welke na dit beeldhouwnummer te hunner tijd zullen verschijnen.

Evenals in den eersten jaargang zullen wederom dit jaar eenige philosophische beschouwingen worden opgenomen, al of niet met betrekking tot kunst. Indertijd zijn artikelen op dit gebied bij vele lezers gunstig ontvangen en wij vertrouwen, dat er onder den lezerskring ook nu weer belangstelling zal bestaan voor het volgen van een abstracten gedachtengang. Immers ook ons denken is een functie tot zelfstandig scheppen in staat; zijn grooten als Socrates en Plato daardoor niet evenzeer tot kunstenaars verheven? En behoort niet de ~kunst van het zuiver denken”, naast alle andere kunsten tot de schatten, waarnaar wij mogen ~delven”? Aan een ieder, die ernstig mee wil werken, zal ook nu, evenals vroeger, de gelegenheid daartoe geboden worden, mits voldaan wordt aan den eisch van geschiktheid en oorspronkelijkheid en mits de verantwoording door den inzender zelf wordt gedragen.

Moge ~De Delver” met dezen derden jaargang dan, zij het op bescheiden wijze, bijdragen tot de ontwikkeling en bevordering der kunst en werken in het belang en tot het geluk van kunstenaar en mensch.

DE REDACTIE. 1