hoofd van den vader. En de zwijgzaamheid der Hakels ook al. Annigje IS van ander slag, ze wil hem aan ’t kraaien hebben. Z’n naam, daar heeft ze t heel met op, ze zal er gauw wat anders voor verzinnen. Niemand van de Hakels heeft het kind gezien, alleen Geertrui is onverwacht even gekomen, vader Hakel had er geen weet van en de anderen ook niet. Bah wat een stug, raar volk toch die boeren, scheldt de moeder dikwijls geraakt. Ze vindt het niet prettig dat Bart den kleine nooit op schoot neemt. Dat staat de wijven doch den man niet, zegt hij bot, maar hij kriewelt toch onhandig onder het haast doorschijnend blanke kinnetje tot het jonggie z n mond open spert en scheeuwt als een biek welke geringd wordt. Zoolets vindt Bart danig mooi, hij lacht er schallend bij.

Je bent veel te hard met dat kind, zegt Annigje dan verontwaardigd. Hier, dat moet je eens lezen, hoe fijn die man met dat kind omgaat.

Ze schoof hem alweer een boek toe.

Hij keek d’r goeiig aan.

Niks veur mijn, heel niet, meissie. Je mot met dat grut niet zoo teer omgaan, t is vast verkeerd, d’r komt een wijf van een vent uit met de groei. En leze doen ik nooit, dat is jufferswerk. Strakkies ken ’t ook veur JOU me meer, hoor. Je ben nou nog wat iel, maar as de beeste weer volop geve, ken Jaantjes ’t nie meer alleenig af in ’t kaashok. Dan mot jij d’r an Anneggie. *

Dat wil ik best. Als ’t maar niet te zwaar is.

Leert wel. Te fijn van leje is niet goed veur ’n boeremensrb

vcui u uucremenscn. tinne, Zondags wil ik toch wel leze.

Beljaat, dat ken. ’t Zal niet glad gaan later, as d’r meer kinders benne.

Van t zomers mag ,e nog wel een weeksch avendie d'r van nen..

avciiujc a r van neme ook.

En hij gaf d’r een zoen die klapte.

De zomer is gekomen met veel drukte van werk en een weelde van bloemen op t veld en rondom de hoeve. Toen de sneeuwklokjes, de paarse crocussen en de blauwe en witte sterretjes van ’t sneeuwroem, dat er van ouds nog groeide, weg waren, dook er vreemd goed uit den grond en met het lengen der dagen tooverde de zon zooveel kleurige wanorde te voorschijn dat Bart z n kop schudde en zei: _ ’t Lijkent veur de mensche wel of me hier te veul cente hemme. As vaders dat kon bekijke, trapte die alles weer terug.

Want er welde spoedig uit dat rul opschietend gewas een schittering van onte kleurklonters zonder netheid. Van alles had Annigje in pakjes uit de stad meegebracht, ze strooide maar zorgeloos het zaad uit en nu genoot rernTm O-nje afrikanen vlamden boven bosse hernelsblauwe vergeet-me-niet, tusschen het roodbruin fluweel van de zoetgeurende muurbloem drongen zonnige goudsbloemen omhoog aller-