De logische begrenzing van het begrip „WETENSCHAP” Oe vervolq

(3e VERVOLG)

1. De metaphysischc opvatting aangaande het begrip „Wetenschap”.

De tegenstelling eener zoogenaamde „subjectieve” en „objectieve” kennis.

KORTE INHOUDSOPGAVE.

De onderscheiding van de geldigheid onzer kennis in een objectieve en een subjectieve geldigheid. Het begrip subjectieve geldigheid in Sokratischen zin als een grensbegrip. De opheffing der tegenstelling eener subjectieve en objectieve geldigheid in de mystieke kennisopvatting. In onze uitspraken over „goed , „schoon” en „vroom” komt de werkelijkheid zelf tot uiting.

Het sokratisch standpunt als de leer der meervoudige beoordeelingsmogelijkheid, tegenover het intellectualistisch standpunt als de leer der eenvoudige beoordeelingsmogelijkheid. Dit waren de onder-

scheidingen, die binnen een en dezelfde metaphysischc kennisleer konden worden opgemerkt. Dit verschil kon ook nog anders aangegeven worden en wel naar de causaliteit.

Het intellectualisme bleek een leer der al-bepaaldheid en der al-bepaalbaarheid. Voor alles kan het ~daarom” worden aangegeven, alles kan tot een begrijpelijkheid worden teruggebracht.

Ons ethisch, aestetisch en leligieus oordeel vormen niet een zelfstandig gebied van oordeelen, die zich ten opzichte van elkander onverzoenlijk gescheiden weten en gescheiden wenschen. Neen, goed is datgene wat beantwoordt aan de werkelijke gesteldheid of aan de gesteldheid der werkelijkheid. Als het de werkelijkheid alleen te doen is om hoogste krachtsontwikkeling, dan zal het goed zijn, dat het zwakkere ondergaat en het sterkere leve. Hier is geen plaats voor de reine zelfgesteldheid der zedelijkheid, die juist van den sterkere de hulp opeischt voor den zwakkere. Hier is ook geen sprake van de idee van het recht en van zün souvereiniteit. Er is alleen sprake van de doorvoering van een princiep als verklaringsmogelijkheid, in dit bizondere geval: dat de werkelijkheid tot hoogste krachtontplooing kome. De mogelijkheid van ons oordeel wordt door één princiep causaal bepaald.

Tegenover deze leer der al-bepaaldheid van uit één beoordeelingsgrond, waarbij onze onderscheiding van wat goed, schoon en vroom is wordt opgeheven, handhaafde Sokrates de eigen of reine gesteldheid dier oordeelen.

Een zedelijke daad bedoelt niets anders dan alleen zedelijk te zijn en zij vindt haar beteekenis niet in de werkelijkheid van ruimte en tijd als een zóó en zóó gesteldheid.

Het oud-testamentische beeld dat aangaande den God van Israël wordt ontworpen, houdt op zedelijk te zijn. De God, die beveelt geheele land-