De logische begrenzing van het begrip „WETENSCHAP” (slot)

(SLOT)

De critische opvatting van het begrip „Wetenschap”.

KORTE INHOUDSOPGAVE.

De metaphysische kennisleer als een psychologische opstelling tot het begrip ~kennis”. De moeilijkheden van het begrip ~een reflectieve kennisvoorstelling”. De voor het metaphysisch denken onoplosbare tegenstelling tusschen ~subject” en „object”. De oplossing van het panpsychisme. Het panpsychisme en de leer van de eenheid der tegendeelen. De zwenking door Kant aan de oplossing van de kennisleer gegeven. Het denken heeft zich niet tei richten naar een vooronderstelde werkelijkheid, maar onze opvatting aangaande de werkelijkheid heeft zich te richten naar het methodisch denken. Het kritisch standpunt als het eenige antwoord op de vraag, binnen welk kennisverband het uitspreken van een ethisch, aesthetisch en religieus oordeel moet worden gezocht.

De verschillende lijnen, die gevolgd moesten worden bij het onderzoek naar datgene, wat men onder wetenschap pleegt te verstaan, werden bepaald door één en hetzelfde begrip, n.l. de metaphysische kennisopvatting. Deze richting in de kennisleer zou men de voorstelling eener reflectieve kennismogelijkheid kunnen noemen. Geen spiegelbeeld zonder een object, dat als oorzaak hiervan kan gelden. Op dezelfde wijze zegt men; geen kennis zonder een object, dat gekend wordt. Onze kenniswereld zou een mysterieuze weergave zijn van een wereld, die buiten ons ligt.

Dit alles lijkt zeer eenvoudig. Maar wat eenvoudig lijkt, behoeft het daarom nog niet te zijn. Den natuurwetenschappelijk oningewijde lijkt niets eenvoudiger en van zelfsprekender, dan dat datgene, wat zijn steun verliest, zoo het zwaarder is dan de lucht, vallen moet. ~lets kan toch moeilijk blijven staan wanneer er niets meer is, waar het op zal rusten?” hoort men dan zeggen. Zulk een opmerking toont in werkelijkheid alléén, dat ons zoogenaamd begrijpen niet logisch, maar psychologisch is gefundeerd. Wij meenen iets te kennen, omdat wij altijd gewoon zijn iets op een bepaalde wijze waar te nemen. Locke geeft ons t voorbeeld van primitieve volken, die het heelal gedragen achtten door een mythologisch voorgestelden olifant, en die op hun beurt erg verwonderd waren bij de vraag, waardoor die olifant zelf weer gedragen werd. Zij antwoordden: door een reusachtige schildpad; bij de vraag waardoor die schildpad dan weer gedragen werd, konden zij niet anders zeggen dan door ~something, they dont know what.”

Zoo lijkt ook niets eenvoudiger dan dat elk voorwerp zijn ~eigen” gewicht heeft. Maar ook dit is bij nadere doordenking onhoudbaar. Wat voor eigen gewicht werd aangezien, bleek niets anders te zijn dan een vreemde kracht, die op iets inwerkt. Wanneer ik een object opbeur, dan is het niet zijn eigen gewicht, dat ik waarneem, maar de kracht die ik zelf toepassen moet om weer een andere kracht te overwinnen, n.l. de zoogenaam-

VI