de zwaartekracht. Kracht tegen kracht, dat is tenslotte de beteekenis van het begrip gewicht. Op de weegschaal lezen wij de opstuwende kracht af die een daarin verborgen veer moet ontwikkelen, opdat de aantrekking der zwaartekracht worde overwonnen. De gang over een drassigen grond is zwaarder dan die over een harden. Niet omdat plotseling onze beenen toegenomen zijn in gewicht, maar omdat de neertrekkende kracht van den bodem grooter is.

Er is een lange weg noodig door de natuurwetenschap, eer men tot het inzicht komt, dat er geen eigen gewicht bestaat, en het begrijpelijk wordt waarom hetzelfde voorwerp op het ééne deel van de aarde zwaarder of lichter weegt dan op het andere deel.

Hij, wiens oogen open gaan voor de wereld der natuur, wordt meer en meer genezen van de meening, dat de natuur op en voor zich zelf natuurlyk (in den zin van zelfsprekend) zou wezen. De natuur is alleen natuurlijk in onze oogen, omdat wij altijd gewend zijn haar op een bepaalde wijze waar te nemen.

Ten opzichte der naieve natuuropvatting worden wij door mets andeis geleid dan door psychologische factoren.

Deze tegenstelling tusschen een logische en een psychologische kennis, die ten opzichte van onze natuurbeschouwing geldt, is met minder waar voor onze kennisleer. Ook hier kan men zeggen: wat ons natuurlijk toeschijnt, behoeft daarom nog niet natuurlijk te zijn. Van het schijnbaar zoo van zelfsprekende uitgangspunt, dat er, wil er sprake van kennis zijn, eerst een werkelijkheid moet wezen op en voor zich zelf, blijft bij nadere doordenking niet veel over. Deze reflectieve kennisvoorstelling plaatst ons voor onoverkomelijke moeilijkheden. Het feit, dat wij dagelijks in het spiegelbeeld meenen te zien gebeuren, n.l. dat het object voor den spiegel zich in den spiegel op een of andere geheimzinnige wijze herhaalt, wordt zonder meer overgebracht op de verhouding tusschen het zoogenaamde kennende subject en het object vóór onze kennis. Terwijl deze voorstelling eenerzijds de dualiteit opeischt, n.l. de dualiteit tusschen datgene, wat dan zoogenaamd gekend wordt, en datgene, wat zoogenaamd kent, wordt anderzijds deze dualiteit ter zelfder tijd geëlimineerd door de idee van de mogelijkheid eener adaequate kennis.

De voorstelling eener reflectieve kennisleer gaat evenzeer van een dualiteit uit. als van een standpunt dat deze dualiteit niet kan verdragen. Een dergelijk tegenstrijdig standpunt doet denken aan het verhaal van den kleinen trommelslager uit het bekende boek van Selnia Lagerlof. Sprekende over al wat hij beleefd had, noemde hij o.a. bijen, die zoo groot waren als nog nooit iemand ze had gezien. Op de vraag hoe groot de bijenkorven dan wel waren, antwoordde hij dat deze zich met onderscheidden van de gewone afmetingen. Maar hoe konden dan deze wonderbijen in die korven komen? Hierop had hij geen ander antwoord, dan dat die bijen dat zelf maar moesten weten.