Sprekende voorbeelden van dit alles kunnen we in Rome aantreffen. Hoe meesterlijk is daar niet de ruimte tot leven gebracht in het Kapitoolplein, naar plannen van Michel Angelo, grootendeels na diens dood uitgevoerd, Eén zijde wordt ingenomen door een zachthellende trap, welke langs de glooiing van den kapitolijnschen heuvel naar boven leidt. We betreden dan het plein, dat aan drie zijden wordt ingesloten door paleizen, links en rechts van geringe hoogte en onderling gelijk, met zeer sterk sprekende, zware schaduwen-gevende horizontale lijsten, waardoor de blik als het ware vanzelf geleid wordt in de richting van het hoofdgebouw tegenover ons, dat door zijn aanzienlijker hoogte, zijn bordes met dubbelen toegangstrap en zijn toren het geheele plein domineert. Bij nader toezien bemerken we, dat de beide paleizen terzijde niet rechthoekig op het hoofdgebouw staan, doch dat ze uiteenwijken.Het senaatspaleis (de naam van het hoofdgebouw) wordt dus niet ingesleten door de beide paleizen terzijde, maar het plein verruimt zich, de ruimte zwelt a.h.w. aan en daardoor wordt nog sterker de nadruk op het hoofdgebouw gelegd.

Een dergelijk ondergeschikt maken van onderdeelen aan een geheel is een typisch barokverschijnsel. In de Renaissance ware zoo iets in die mate ondenkbaar.

Sterker en zoo mogelijk nog duidelijker sprekend van gevoeligheid voor ruimte en weloverdachte berekening van effect is het voorplein van St. Pieter, van 1656 tot 1667 uitgevoerd naar plannen van Lorenzo Bernini, die ook als beeldhouwer een der grootste meesters van het Italiaansche barok is geweest. Het plein is door tallooze afbeeldingen welbekend: als men eenige nauwe straatjes van het oude Rome doorloopen heeft, opent zich als verrassende tegenstelling een reusachtig ellipsvormig plein, aan weerszijden door kolossale zuilenhallen begrensd. Recht tegenover opent zich een tweede plein, rechthoekig ditmaal, waarlangs de zuilengalerijen zich aan weerskanten voortzetten, terwijl de gevel van de kerk, bekroond door Michel Angelo’s machtige koepel, het geheel afsluit. Op magistrale wijze is hier weer alles samengevoegd tot een groot geheel. De zuilenhallen aan het rechthoekige plein, die dus aansluiten aan de kerk, divergeeren weer, evenals we bij het Kapitool zagen. Daarbij is het terrein een weinig glooiend. Op het ellipsvormige voorplein helt de bodem eenngszins naar beneden, daarachter stijgt deze weer omhoog. Dit is echter voor het oog weinig merkbaar en daardoor is het gewend als het is aan de verkorting van het perspectief geneigd den afstand tot de kerk nog grooter te schatten dan deze in werkelijkheid bedraagt, en vanzelf lijkt daardoor de kerk ook nog grooter en domineerender De ruimte heeft zich als in een praeludium uitgebreid binnen het wijde voorplein, dringt dan verder naar het tweede plein om zich daar, tusschen de uiteenloopende zijwanden, uit te storten in de richting van het hoofdgebouw waarop de geheele aanleg gericht is.

Meerdere voorbeelden zouden zijn aan te halen van stadsaanleg, waarbij de ruimte zoo goed als het accentueeeren van belangrijke punten zeer reëele factoren zijn. Ik zou hier kunnen spreken van Parijs, hoe b.v. in de Rue Royale van de Place de la Concorde gezien, de horizontale lijsten aan de beide huizen-,,wanden” een overgang en tevens verbinding vor-